Concept-Convenant verlaging caseload gezinsvoogdij Convenant De ondergetekenden: 1. De Minister voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering en 2. De provincies en de grootstedelijke regio’s, te dezen bij volmacht vertegenwoordigd door de in bijlage 1 genoemde personen, hierna te noemen: provincies en 3. de besturen van . de Bureaus Jeugdzorg . de Stichting Gereformeerd Jeugdbescherming (SGJb) . de Stichting Joods Maatschappelijk Werk (JMW) . het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering (LJ&R) . de William Schrikker Groep (WSGb) hierna te noemen: bureaus jeugdzorg overwegende Overwegende dat de Minister van Justitie, IPO en de MOgroep in 2005 afspraken hebben gemaakt over de landelijke implementatie van de kwaliteitsverbetering uitvoering gezinsvoogdij en de financiering daarvan (bijlage 2) en dat deze afspraken op 8 januari 2007 door partijen opnieuw zijn bevestigd. Daarbij is vastgesteld dat de verwachte vrijval binnen de budgetten van de bureaus jeugdzorg voor de bijzondere uitgaven voor pupillen (ziekte- en opleidingskosten) lager uit zullen komen dan in 2005 geraamd. Overwegende dat momenteel de meeste gezinsvoogden belast worden met een gemiddeld hogere caseload dan de norm in de bekostigingsgrondslag en dat het uit oogpunt van adequate hulpverlening aan kinderen en gezinnen in het kader van een ondertoezichtstelling, noodzakelijk is de caseload van gezinsvoogden zo snel mogelijk daadwerkelijk te verminderen; Overwegende dat deze afspraken behelzen het invoeren van een nieuwe methodiek voor de uitvoering van de ondertoezichtstellingen onder gelijktijdige verlaging van de caseload tot een niveau van gemiddeld 1:15 1, uiterlijk te bereiken eind 2008 en dat deze afspraken dienen als opstap naar een volledige implementatie van het Deltaplan eind 2008; 1 Partijen realiseren zich dat omstandigheden in de uitvoering, zoals verloop en ziekteverzuim, ertoe kunnen leiden dat de feitelijk gerealiseerde caseload hoger uit kan komen dan het hiergenoemde gemiddelde. Overwegende dat de meeste bureaus jeugdzorg, naast toename van het aantal zaken, te kampen hebben met een hoog percentage van ziekteverzuim, hoge omloopsnelheid van personeel en vaak gebruik moeten maken van tijdelijke arbeidskrachten; Overwegende dat met een extra financiële impuls, heldere afspraken over financiering en terugdringing van administratieve lasten van gezinsvoogden de gewenste verlaging van de caseload kan worden bereikt; Overwegende dat partijen zich bewust zijn van de verwachting van de bureaus jeugdzorg dat het aantal ondertoezichtstellingen in 2007 zal groeien met naar schatting 8 procent op grond waarvan de Minister voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering dit budgettaire knelpunt zal inbrengen bij de besprekingen van het Kabinet over de Voorjaarsnota 2007; Overwegende dat de provincies primair verantwoordelijk zijn voor adequate financiering van de bureaus jeugdzorg mede op basis van de prognoses van de bureaus jeugdzorg, zoals door hen opgenomen in het jaarplan en begroting voor het komende jaar; Overwegende dat de leiding van de bureaus jeugdzorg primair verantwoordelijk is voor het terugdringen van de administratieve lasten van gezinsvoogden; Komen de partijen het volgende overeen Paragraaf 1 Algemeen Artikel 1 In dit convenant wordt verstaan onder: a. Wjz: de Wet op de jeugdzorg; b. partijen; de directeuren van de bureaus jeugdzorg inclusief de landelijk werkende instellingen SGJb, JMW, LJ&R en de WSGb; de provincies; de minister van Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering; c. provincie: de twaalf provincies inclusief een provincie die gebruik maakt van de diensten van de landelijk werkende instellingen, alsmede de besturen van de regionaal openbare lichamen van de samenwerkingsgebieden waarvan de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, onderscheidenlijk ’s Gravenhage deel uit maken, indien het provinciebestuur de bevoegdheden inzake de uitvoering van zijn taken in het kader van de jeugdzorg op grond van artikel 104 Wet gemeenschappelijke regelingen heeft overgedragen aan het bestuur van het betrokken regionaal openbaar lichaam; d. bureaus jeugdzorg: de Bureaus jeugdzorg, de SGJb, het JMW, het LJ&R, de WSGb; e. caseload; het aantal pupillen per 1 fte gezinsvoogd. Paragraaf 2 Financiering Artikel 2 1. De Minister voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering stelt in 2007 via de doeluitkering aan de provincies eenmalig een extra bedrag beschikbaar van in totaal 4 miljoen euro ten behoeve van het bereiken van het in artikel 3 bedoelde resultaat. De middelen worden verdeeld naar rato van het volume gezinsvoogdij zoals als uitgangspunt is genomen bij de berekening van de doeluitkering 2006. 2. De provincies stellen de in lid 1 genoemde middelen ter beschikking aan de bureaus jeugdzorg teneinde hen in staat te stellen maatregelen te treffen om de doelstelling als opgenomen in artikel 3, eerste lid, te bereiken. 3. Het in het tweede lid bepaalde laat de verantwoordelijkheid van de provincies voor een adequate financiering van de bureaus jeugdzorg onverlet. 4. Op basis van de uitkomsten van het lopende tijdschrijfonderzoek (Cap Gemini) en de adviezen van het CTG (dhr. de Grave) over de productiviteitsnormen voor uitvoerend werkers zullen de structurele kosten voor de invoering van het Deltaplan worden bepaald. Daarbij zal uitgegaan worden van het actuele volume van zaken. 5. Partijen maken uiterlijk 1 juli 2007 op basis van de in het vierde lid genoemde uitkomsten bindende afspraken over de voor het Deltaplan benodigde middelen. Artikel 3 De Minister voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering zal zich inspannen om op de begroting voldoende middelen beschikbaar te hebben om –indien nodig- ook in 2007 en verdere jaren de hardheidsclausule zoals opgenomen in artikel 3 van het tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg (Staatsblad 2004, 306) toe te kunnen passen. Paragraaf 3 de caseload Artikel 4 1. De bureaus jeugdzorg dragen er zorg voor dat bij de uitvoering van de taak als bedoeld in artikel 10, eerste lid onder b, van de Wjz, hierna de ondertoezichtstelling, door een gezinsvoogd uiterlijk op 31 december 2007 wordt gewerkt met een gemiddelde caseload van maximaal 1:17,5. 2. Een gemiddelde caseload van 1:17,5 is opgebouwd uit een caseload van 1:15 voor het 1e jaar van de uitvoering van de ondertoezichtstelling en 1:18,5 voor de ondertoezichtstellingen met een duur langer dan een jaar. 3. De provincies zullen hiertoe afspraken maken met de bureaus jeugdzorg en toezicht houden op de realisatie van de verplichting genoemd in het eerste lid. 4. De provincies rapporteren over de realisatie als bedoeld in het tweede lid in het uitvoeringsprogramma voor het jaar 2008 dat zij ingevolge artikel 32, eerste lid, Wjz vóór 1 oktober 2007 bij het Rijk moeten indienen. 5. In het geval omstandigheden het niet mogelijk maken het in het eerste lid bedoelde resultaat te behalen, dient de desbetreffende provincie uiterlijk 1 maart 2007 aan de Minister voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering met redenen omkleed aan te geven op welk moment het in het eerste lid bedoelde resultaat behaald zal zijn. Paragraaf 4 Administratieve lasten Artikel 5 1. De bureaus jeugdzorg dragen zoveel mogelijk in onderlinge afstemming zorg voor vermindering van administratieve lasten in de uitvoering door een gezinsvoogd teneinde de cliëntcontacttijd hierdoor te vergroten. 2. De provincies zullen hiertoe afspraken maken met de bureaus jeugdzorg en toezicht houden op de realisatie van de verplichting genoemd in het eerste lid. 3. De provincies rapporteren hierover in het uitvoeringsprogramma 2008 dat zij ingevolge de Wet op de jeugdzorg vóór 1 oktober 2007 bij het Rijk moeten indienen. Paragraaf 5 Meting van resultaat Artikel 6 1. De bureaus jeugdzorg leggen uiterlijk 1 maart 2008 verantwoording af aan de provincies over de per 31 december 2007 behaalde resultaten. De verantwoording behelst ten minste een kwantitatief en een kwalitatief deel, als bedoeld in lid 2 en 3. 2. Het kwantitatieve deel bestaat uit een meting waarbij het aantal gezinsvoogdijzaken over de maand december 2007 wordt gedeeld door het aantal fte gezinsvoogden per 31 december 2007 en vergeleken wordt met het overeengekomen resultaat van 1:17,5; 3. Het kwalitatieve bestaat uit een volgens een gezamenlijk vastgestelde methodiek uit te voeren onderzoek onder gezinsvoogden ten aanzien van de waardering over werklast/caseload en management van het bureau. Artikel 7 1. In het geval de provincie vaststelt dat het betreffende bureau jeugdzorg op basis van de meting (als bedoeld in artikel 6, eerste lid) het resultaat in termen van de gemiddelde caseload van 1:17,5 alsmede de tevredenheid van de gezinsvoogdijwerker niet heeft bereikt, treft de provincie maatregelen. Daarbij kan de provincie vragen om een plan van aanpak (lichte maatregel) of besluiten tot doorlichting van de organisatie en het management (zware maatregel). 2. De provincie informeert uiterlijk 1 april 2008 de Minister voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering over deze resultaten en haar bevindingen en eventuele opgelegde dan wel voorgenomen maatregelen. 3. Bovenstaande laat onverlet het bepaalde in artikel 33 Wjz. Paragraaf 7 Slotbepalingen Artikel 8 Wijzigingen in dit convenant worden door partijen in onderling overleg aangebracht. Mocht er tussentijds sprake zijn van (voorgenomen) wijzigingen van wet- en regelgeving en/of kenbaar gemaakte wijziging van beleid van het rijk dat zou leiden tot wijziging van deze overeenkomst, dan zullen partijen -met inachtneming van elkaars belangen en in goed overleg- deze overeenkomst dienovereenkomstig tijdig aanpassen, bij gebreke waarvan tijdelijk voor de duur van de impasse de bepalingen van deze overeenkomst, die strijdig zijn met deze wijzigingen buiten toepassing geraken en deze overeenkomst moet worden uitgelegd en aangevuld in het licht van deze wijzigingen. Artikel 9 Afwijkingen van deze overeenkomst zijn slechts bindend voor zover zij uitdrukkelijk tussen partijen schriftelijk zijn overeengekomen. Artikel 10 Dit convenant treedt in werking op de dag dat alle partijen dit convenant hebben ondertekend en geldt totdat de resultaten van het genoemde in artikel 6, eerste lid, bekend zijn gemaakt aan de Minister voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering. De tekst van het convenant wordt gepubliceerd in de Staatscourant. Aldus overeengekomen; De Minister voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering, Plaats: Utrecht Datum: 25 januari 2007 Handtekening: NAMEN ANDERE PP INVOEGEN