Bijlagen 25 2—3 Tweede Kamer n Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voor komende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. In het opschrift boven artikel 970 wordt ,,§ 8" vervangen door ,,§ 7". Artikel 970 wordt artikel 965. De punt aan het slot van het artikel wordt vervangen door een komma, waarachter wordt gesteld „behoudens in het geval, voorzien in artikel 416, onder 3°., van het Burgerlijk Wetboek." Toegevoegd wordt een vierde lid, luidende: „In laatstbedoeld geval toekent de griffier op het verzoekschrift den datum van indiening aan en zendt onverwijld afschrift van het verzoekschrift en van de daarbij gevoegde bescheiden aan den voogdijraad. Binnen veertien dagen na de indiening heeft het vereischte verhoor plaats, waartoe ook de voogdijraad wordt opgeroepen. De artikelen 936, laatste lid, en 938 zijn van overeenkomstige toepassing. Bij afwijzing van het verzoek staat voor den verzoeker hooger beroep tegen de beschikking open." Artikel 971 wordt artikel 966. In het opschrift boven artikel 972 wordt ,,§ 9" vervangen door ,,§ 8". Artikel 972 wordt artikel 967. Artikel 973 wordt artikel 968. Artikel XXII. Onder 4°. wordt in plaats van „artikel 366" gelezen niet „artikel 364" doch „artikel 361"; in plaats van „artikel 367" wordt gelezen niet „artikel 305" doch „artikel 362". Artikel XXIII. Artikel 39dccies van het Wetboek van Strafrecht. In het eerste lid wordt in plaats van „artikel 373" gelezen niet „artikel 368" doch „artikel 365". In het tweede lid wordt in plaats van „artikel 373a" gelezen niet „artikel 939" doch „artikel 935" en in plaats van „artikel 373e" niet „artikel 369" doch „artikel 366". In den aanhef van het derde lid wordt „artikelen 370, 371— 373 en 418" vervangen door „367, 309—373 en 418" en „artikelen 946—950" door „artikelen 942—946". Artikel XXIV. Wet van 12 Februari 1901 (Staatsblad no. 64). In artikel 15, eerste lid, worden de woorden „natuurlijke kinderen," vervangen door „onwettige kinderen,". In het tweede lid van genoemd artikel wordt in plaats van „artikel 413" gelezen niet „artikel 390 of 391" doch „artikel 391". Artikel XXVI A. Artikel 10 der Postspaarbankwet. In lid 3 wordt in plaats van „artikel 366" gelezen niet „artikel 364" doch „artikel 361". Artikel XXXIII. ,,421o" wordt vervangen door „422". Artikel XXXIV. In het eerste lid worden de woorden „dertig dagen" vervangen door „zes maanden". In het tweede lid worden de woorden „zestig dagen" vervangen door „zes maanden". Artikel XXXVI. „artikel 901" wordt vervangen door „artikel 956". Handelingen der Statcn-Gencraal. Bijlagen. 1940—1947. 25. 3. NADER GEWIJZIGD ONTWERP VAN WET. WIJ WILHELMINA, BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN DER NEDERLANDEN, PRINSES VAN ORANJE-NASSAU, ENZ., ENZ., ENZ. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is gebleken de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, te wijzigen en in verband daarmede de andere boeken van dat Wetboek, alsook het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en andere wetten te wijzigen en aan te vullen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijls: Wij goedvinden en verstaan bij deze: HOOFDSTUK I. Wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek. Artikel I. De derde titel van het eerste boek ondergaat de volgende wijziging: Artikel 45, onder 4°., wordt gelezen: 4°. De door de wet vereischte toestemmingen of het deze vervangende regterlijk verlof; In artikel 45, onder 5°., wordt „tusschenspraak" vervangen door „tusschenkomst". Artikel II. In het opschrift van den vierden titel van hot eerste boek vervallen de woorden „of domicilie". Deze titel ondergaat voorts de volgende wijzigingen: Artikel 78 wordt gelezen: Artikel 78. De niet van tafel en bed gescheiden getrouwde vrouw volgt de woonplaats van haren man. Een minderjarige volgt de woonplaats van hem, die het gezag over hem uitoefent; de onder curatele gestelde die van zijnen curator. Na artikel 78 wordt ingevoegd een nieuw artikel 78a, luidende: Artikel 78a. Indien de voogd van eenen Nederlandsehen minderjarige geene bekende woonplaats binnen het Rijk in Europa heeft, wordt hij met betrekking tot de voogdij geacht woonplaats bij den toezienden voogd te hebben. Valt de toeziende voogdij open, dan blijft laatstbedoelde woonplaats gelden, totdat de nieuwe toeziende voogdij aanvangt. 25 3 Wijziging van de bepalingen betreffende liet kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. Artikel III. De vijfde titel van het eerste boek ondergaat de volgende wijzigingen: De artikelen 92—98 worden gelezen: Artikel 92. Voor het aangaan van een huwelijk behoeft een minderjarig wettig kind de toestemming zijner ouders, voor zooverre zij hunnen wil kunnen verklaren. Zijn beide ouders overleden of zijn beiden, dan wel de overlevende hunner, buiten staat hunnen wil te verklaren, dan behoeft het kind de toestemming van diegenen zijner grootouders, die daartoe wel in staat zijn. In alle gevallen, waarin het kind eenen voogd heeft, is bovendien diens toestemming vereiseht; indien het echter een huwelijk betreft met den voogd zelf of met een zijner bloedverwanten in de rechte linie, wordt in plaats van de toestemming des voogds die van den toezienden voogd vereiseht. Naast de toestemming van den voogd is die van den toezienden voogd vereiseht, wanneer de ouders en grootouders van het kind zijn overleden of de overlevenden hunner buiten staat zijn hunnen wil te verklaren. Artikel 93. Een minderjarig onwettig kind behoeft voor het aangaan van een huwelijk de toestemming van zijnen voogd en toezienden voogd. Betreft het een natuurlijk kind, dan wordt in plaats van de toestemming des toezienden voogds die der moeder en — indien hij het kind erkend heeft — die des vaders vereiseht, voor zooverre bedoelde ouders althans hunnen wil kunnen verklaren. De toestemming van den voogd wordt vervangen door die des toezienden voogds, wanneer het een huwelijk betreft met den voogd zelf of met een zijner bloedverwanten in de rechte linie. Artikel 94. Voor zooverre de ingevolge artikelen 92 en 93 vereischte toestemmingen niet verkregen worden, kunnen zij vervangen ' worden door een verlof van den kantonregter tot het aangaan des huwelijks. Zoodanige vervanging is echter niet geoorloofd, indien: a. een ouder, die het gezag over zijn kind uitoefent, zijne toestemming weigert; b. allen, wier toestemming vereiseht is, deze weigeren en zich onder hen een of meer grootouders bevinden, wier toestemming ingevolge artikel 92, tweede lid, vereiseht is. Artikel 95. De minderjarige, die het regterlijk verlof ter vervanging van eene tot zijn huwelijk vereischte toestemming wenscht te verkrijgen, wendt zich tot den kantonregter van zijne woonplaats. of — bij gebreke daarvan — van zijne verblijfplaats. De kantonregter beslist na verhoor of behoorlijke oproeping van hen, wier toestemming tot het huwelijk is vereiseht; hij is bevoegd ook bloeden aanverwanten van den minderjarige te hooren. Artikel 96. Tegen de beslissing van den kantonregter kunnen uitsluitend de minderjarige zelf, en voorts allen, wier toestemming tot zijn huwelijk vereiseht is, en zij, die als bloedof aanverwanten zijn gehoord, bij verzoekschrift in hooger beroep komen. Artikel 97. Indien de kantonregter het verlof verleend heeft, moet het beroep uiterlijk op den veertienden dag na zijne beslissing ingesteld zijn. Gedurende dien termijn is het verlof niet uitvoerbaar. Wie tegen een verleend verlof opkomt, moet dit binnen den termijn van beroep bij deurwaardersexploit doen aanzeggen aan den ambtenaar of de ambtenaren van den burgerlijken stand, te wiens of wier overstaan het huwelijk ingevolge artikel 131 kan worden voltrokken. Artikel 98. Een minderjarige, in wiens opvoeding krachtens terbeschikkingstelling ingevolge de artikelen 39 of 39bf8 a van het Wetboek van Strafrecht van Begeoringswege wordt voorzien, behoeft — zoolang deze voorziening niet onvoorwaardelijk is beëindigd — tot het aangaan van een huwelijk de toestemming van den minister van justitie. Artikel 99 wordt gelezen: Artikel 99. Een meerderjarig wettig kind moet tot zijn dertigsten verjaardag tot het aangaan van zijn huwelijk de toestemming verzoeken van zijne ouders, voor zooverre zij hunnen wil kunnen verklaren en voor zooverre zij op het tijdstip, dat zijne minderjarigheid eindigde, niet van het gezag over hem waren ontzet. Wanneer het deze toestemming niet verkrijgt, kan het de tusschenkomst inroepen van den kantonregter van zijne woonplaats, of — bij gebreke daarvan — van zijne verblijfplaats. Artikel 104, na de komma, wordt gelezen: ten aanzien van den vader, die hen erkend heeft, en de moeder. Na artikel 109 wordt ingevoegd een nieuw artikel 110, luidende: Artikel 110. Indien een minderjarige een huwelijk wenscht aan te gaan, onderzoekt de ambtenaar van den burgerlijken stand, wier toestemmingen daartoe vereiseht zijn. Voorts zal hij onderzoeken, of de minderjarige onder toezigt gesteld, dan wel voorloopig aan den voogdijraad toevertrouwd is; blijkt zulks het geval, dan zal hij den kinderregter, onderscheidenlijk den voogdijraad onverwijld van het voorgenomen huwelijk verwittigen. De artikelen 11G—118 worden gelezen: Artikel 116. De vader of de moeder; de voogd, of' de toeziende voogd, waar deze den voogd vervangt ; bij gebreke van ouders, de grootouders; en bij gebrek" van ouders en grootouders, de broeders en zusters, ooms, tantes en toeziende voogd, van een persoon, die voornemens is een huwelijk aan te gaan, kunnen dit huwelijk stuiten, indien: 1°. hij, minderjarig zijnde, de vereischte toestemmingen noch het deze vervangende regterlijk verlof verkregen heeft; 2°. eene der partijen op grond van artikel 487, onder 1°., is onder curateele gesteld, of wel over de uit dien hoofde verzochte curatele nog niet beslist is; 3°. eene der partijen uit anderen hoofde onder curatele is gesteld en het huwelijk blijkbaar het ongeluk zou veroorzaken van de partij, tot stuiting van wier huwelijk men bevoegd is ; 4°. eene der partijen niet voldoet aan de in de eerste af deeling van dezen titel gestelde vereischten tot het aangaan eens huwelijks; 5°. de vereischte huwelijksafkondiging niet geschied is. Op den onder 1°. genoemden grond is de toeziende voogd tot zelfstandige stuiting bevoegd, zoo dikwijls zijne toestemming tot het huwelijk is vereiseht. 25 3 i9 Wijziging \an de bepalingen betreffende bet kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van liet Burgerlijk Wetboek, enz. Artikel 117. De vader of de moeder kan het huwelijk van een meerderjarig wettig kind tot zijnen dertigsten verjaardag stuiten, indien dit, hetzij verzuimd heeft overeenkomstig artikel 99 hunne toestemming te verzoeken, hetzij — bij niet-verleening hiervan — de tusschenkomst van den kantonregter niet heeft ingeroepen. Artikel 119 wordt artikel 118. Ingevoegd wordt een nieuw artikel 119, luidende: Artikel 119. De minister van justitie is bevoegd tot stuiting van het huwelijk eens minderjarigen, indien deze zijne ingevolge artikel 98 vereischte toestemming niet verkregen heeft. Deze stuiting geschiedt door de tusschenkomst van het openbaar ministerie. Aan artikel 120 wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, luidende: Het openbaar ministerie is bevoegd het huwelijk te stuiten van eenen minderjarige, die onder toezigt gesteld of voorloopig aan den voogdijraad toevertrouwd is, indien het belang van dien minderjarige zich tegen het aangaan des huwelijks verzet; daarbij kan het belang, dat de wederpartij bij het huwelijk heeft, mede in aanmerking worden genomen. Aan artikel 121 wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, luidende: In de gevallen, bedoeld in het tweede lid van artikel 120, neemt de kinderregter aan de behandeling der zaak deel. Artikel 126, onder 2°., wordt gelezen: 2°. Ecne authentieke akte, houdende de tot het huwelijk vereischte toestemmingen, of — bij gebreke van deze — het in kracht van gewijsde gegane regterlijk verlof tot het aangaan des huwelijks; de vereischte toestemmingen kunnen ook bij de huwelijksakte zelf gegeven worden; Na 3°. wordt ingevoegd een nummer 3°.bis, luidende: 3°.i)i's. Ingeval de dispensatie, bedoeld bij de artikelen 86 of 88, door den Koning is verleend, de akte, waaruit deze dispensatie blijkt; Artikel 146 wordt gelezen: Artikel 116. De nietigverklaring van een huwelijk kan worden gevorderd door hem, wiens toestemming daartoe ingevolge de artikelen 92 en 93 vereischt was: a. indien de door hem geweigerde toestemming niet door regterlijk verlof vervangen kon worden; f), indien zijne niet verleende toestemming, hetzij niet, hetzij zonder zijne voorafgaande oproeping tot een verhoor, door een regterlijk verlof vervangen is; c. indien het huwelijk voltrokken is, voordat het regterlijk verlof, dat zijne toestemming verving, was uitvoerbaar geworden. In zijne bovenomschreven vordering is eischer niet ontvankelijk: a. indien hij het huwelijk uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft goedgekeurd; DO ' b. indien hij sedert het tijdstip, waarop het huwelijk hem bekend werd, zes maanden zonder tegenspraak heeft laten verloopen; c. indien hij verzuimd heeft te voldoen aan het voorschrift van artikel 97, tweede lid. Behoudens tegenbewijs wordt bekendheid met een huwelijk verondersteld, wanneer het hier te lande is voltrokken, of wanneer het — buitenslands aangegaan — overeenkomstig artikel 139 hier te lande is overgeschreven. Na artikel 152 wordt ingevoegd een nieuw artikel 152a, luidende : Artikel 152a. Na het uitspreken van de nietigheid voorziet de regtbank zoo noodig in de voogdij en toeziende voogdij over de uit het huwelijk geboren kinderen. indien de kinderen den staat van wettig kind behouden, zijn de bepalingen nopens voorziening in de voogdij en toeziende voogdij na gerechtelijke ontbinding des huwelijks van overeenkomstige toepassing. In artikel 157 wordt het woord „overeenkomstig" vervangen door „niet strijdig". Artikel IY. De zesde titel van het eerste boek ondergaat de volgende wijzigingen: In artikel 159 wordt in plaats van „onderhouden" gelezen „verzorgen". In artikel 166 wordt aan het slot van het gestelde onder 2°. de punt vervangen door een puntkomma; aan het artikel worden toegevoegd twee nummers, 3°. en 4°., luidende: 3°. Wanneer de vrouw zich tot den regter wendt in de uitoefening avan hare ouderlijke magt, b. van eene voogdij of toeziende voogdij; 4°. Wanneer zij de ontzetting van haren man uit de ouderlijke magt verzoekt. Artikel V. De achtste titel van het eerste boek ondergaat de volgende wijziging: In artikel 206, lid 1, worden aan het slot tusschen „huwelijk" en „noodzakelijk" ingevoegd de woorden „ingevolge de artikelen 92 en 93". In lid 2 wordt „artikel 95 en 98" vervangen door „artikel 94". Artikel YI. De elfde titel van het eerste boek ondergaat de volgende wijzigingen: In artikel 261, lid 1. worden de woorden „zorg voor het onderhoud en de" vervangen door „verzorging en". Leden 2—11 vervallen. Na artikel 261 worden ingevoegd twee nieuwe artikelen 261a en 261!), luidende: Artikel 261a. Bij het uitspreken der ontbinding benoemt de regtbank over ieder der minderjarigen dien ouder tot voogd, die tot dusverre de ouderlijke magt over hem uitoefende. Vervolgens voorziet de regtbank in de toeziende voogdij. Hebben deze beslissingen niet alle uit het huwelijk geboren kinderen betroffen, dan kan de regtbank haar aanvullen; zij doet zulks op verzoek van een of beide ouders, van den voogdijraad of ambtshalve. Artikel 261b. De regtbank kan de op grond van het voorgaande artikel gegeven voorzieningen wijzigen, ook al waren deze getroffen overeenkomstig de voorwaarden, door de echtgenooten vastgesteld ingevolge artikel 292. Zij doet zulks slechts op verzoek van een of beide ouders en niet dan op grond van omstandigheden, waarmede de refter, die de beslissing, houdende de te wijzigen voorziening, gegeven heeft, geen rekening heeft kunnen houden. Artikel 261a wordt artikel 261c. Het huidige artikel 261b vervalt. 20 25 3 Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. De aanhef van artikel 268, lid 1, wordt gelezen: De vrouw is bevoegd uitkeeringen tot onderhoud, onderscheidenlijk voor zich en voor de kinderen, welke bij haar mogten verblijven, te vorderen, welke enz. In het tweede lid worden de woorden „alle aanspraak op die uitkeering," vervangen door de woorden ,,de aanspraak op die uitkeeringen,". Artikel 269 wordt gelezen: Artikel 269. Artikel 285. De regtbank kan de op grond van het voorgaande artikel gegeven voorzieningen wijzigen. Zij doet zulks slechts op verzoek van een of beide ouders en niet dan op grond van omstandigheden, waarmede de regter, die de beslissing, houdende de te wijzigen voorziening, gegeven heeft, geen rekening heeft kunnen houden. De artikelen 285«—285c vervallen. Artikel 287n, leden 2—5, worden gelezen: De ouderlijke magt herleeft echter slechts, voor zooverre de ouders tol de voogdij bevoegd zijn en mits de voogdij niet aan een derde was opgedragen. De tot de voogdij bevoegde ouder, voor wien de ouderlijke magt niet herleefd is, kan de regtbank verzoeken met deze magt te worden bekleed. Dit verzoek wordt Blechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging de belangen der kinzouden worden verwaarloosd. Alle hiermede strijdende bedingen tusschen de echtgenooten zijn nietig. Artikel VII. De twaalfde titel van het eerste boek ondergaat de volgende wijzigingen: In artikel 292, lid 1, worden de woorden „zorg voor het onderhoud en de" vervangen door „verzorging en". Artikel 295. lid 2, vervalt. Artikel 301, leden 2—7 vervallen. De artikelen 301a en 301b worden vervangen door drie nieuwe artikelen 301a, 3016 en 301c, luidende: Artikel 304a. Wanneer ce.i ouder, die na de gerechtelijke ontbinding zijns huwelijks of na scheiding van tafel en bed het gezag over een of meur uit zijn huwelijk geboren kinderen uitoefent, overlijdt, voorziet — indien de andere ouder nog in leven is — de rechtbankin de voogdij over deze kinderen; zoo noodig voorziet zij tevens in de toeziende voogdij. De rechtbank doet zulks op verzoek van den voogdijraad, van den toezienden voogd, van den overlevenden ouder of ambtshalve. De overlevende ouder, die tot de voogdij bevoegd is, kan de rechtbank verzoeken met de voogdij te worden belast. Dit verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging de belangen der kinderen zouden worden verwaarloosd. De bepaling van het voorgaande lid is mede van toepassing, indien de overleden ouder een voogd benoemd had. Artikel 304b. Indien een ander dan de overlevende ouder tot voogd benoemd is, kan de rechtbank deze beslissing te allen tijde in dier voege wijzigen, dat zij dezen ouder, mits daartoe bevoegd zijnde, alsnog met de voogdij belast. Indien de regtbank zulks in het belang der kinderen noodzakelijk acht, kan zij, ook ambtshalve, hangende het geding de uitoefening der ouderlijke magt geheel of gedeeltelijk' schorsen. Betreft de schorsing eenen ouder, die met den anderen gezamenlijk de ouderlijke magt uitoefent, dan wordt deze magt hangende het geding door dien anderen ouder alleen uitgeoefend. Betreft de schorsing beide ouders of eenen ouder, die de ouderlijke magt alleen uitoefent, dan vertrouwt de regtbank de kinderen voorloopig aan den voogdijraad toe, waarbij zij dezen laatste ten aanzien van persoon en vermogen dezer kinderen zoodanige bevoegdheden toekent, als zij geschikt zal achten. De regtbank kan de in de voorgaande leden bedoelde beschikkingen wijzigen; zij doet zulks op verzoek van een of beide ouders en niet dan op grond van omstandigheden, waarmede zij bij het geven van de te wijzigen beschikking geen rekening heeft kunnen houden. Op de door den voogdijraad gemaakte kosten is artikel 374o van toepassing. Behalve tegen de beschikkingen, gegeven ingevolge het voorgaande lid, is tegen de in dit artikel bedoelde beschikkingen geen voorziening toegelaten. Zij alle behouden hare kracht, totdat de uitspraak, waarbij de eisch tot echtscheiding is afgewezen, in kracht van gewijsde is gegaan, of — ingeval van toewijzing van dien eisch — de voogdij van den ingevolge artikel 281 benoemden voogd overeenkomstig artikel 375<; is begonnen. Artikel 284 wordt gelezen: Artikel 2S4. Xa hel uitspreken der echtscheiding benoemt de regtbank over ieder der uit het huwelijk geboren kinderen een der ouders tot voogd en voorziet zij tevens in de toeziende voogdij. Een ouder, die staande huwelijk de ouderlijke magt niet bezat, komt voor deze benoemingen niet in aanmerking. Heelt de beslissing, bedoeld in het eerste lid, niet alle uit het huwelijk geboren kindeven betroffen, dan kan de regtbank haar aanvullen. Zij doet zulks op verzoek van een of beide ouders, van den voogdijraad of ambtshalve. Artikel 285 wordt gelezen: Artikel 301a. Na het uitspreken der scheiding van tafel en bed bepaalt de regtbank ten aanzien van ieder der kinderen, wie der ouders voortaan de ouderlijke magt over hetzelve zal uitoefenen. Een ouder, die vóór de scheiding de ouderlijke magt niet bezat, kan na de scheiding niet met hare uitoefening belast worden. Heeft de beslissing, bedoeld in het eerste lid, niet alle uit het huwelijk geboren kinderen betroffen, dan kan de regtbank haar aanvullen. Zij doet zulks op verzoek van een of beide ouders, van den voogdijraad of ambtshalve. Artikel 301b. De ingevolge het voorgaande artikel opgedragen uitoefening van de ouderlijke magt begint niet, voordat de hiertoe strekkende beschikking of •— indien deze uitvoerbaar verklaard is bij voorraad — het vonnis van scheiding van tafel en bed in kracht van gewijsde is gegaan. Artikel 301c. Behoudens het bepaalde bij het volgend lid, kunnen beslissingen, als bedoeld bij artikel 301«, door de regtbank worden gewijzigd; deze doet zulks op verzoek van een of beide ouders en niet dan op grond van omstandigheden, waarmede de regter, die de te wijzigen beslissing gegeven heeft, geen rekening heeft kunnen houden. Indien de ouder, die ingevolge eene beslissing, als bedoeld bij artikel 301«, de ouderlijke magt uitoefent, hiertoe in de onmogelijkheid geraakt, benoemt de kantonregter eenen voogd, overeenk-omstig artikel 391. Artikel 302, lid 2, vervalt. Artikel VIII. Voor den dertienden titel wordt ingevoegd een nieuwe Titel, luidende: TWAALFDE TITEL A. Van de voogdij van den overlevenden ouder na de gerechtelijke ontbinding des huivelijks en na scheiding van tafel en bed. Bijlagen 25 3 iweede Kamer 21 Wijziging van do bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. Zij gaat hiertoe slechts over op verzoek van den overlevenden ouder en niet dan op grond van omstandigheden, waarmede de rechter, die de te wijzigen beslissing gegeven heeft, geen rekening heeft kunnen houden. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing, indien inmiddels een door den anderen ouder benoemde voogd is opgetreden. Artikel IX. De dertiende titel van het eerste boek ondergaat de volgende wijzigingen'. In artikel 308 wordt na „overspel," ingevoegd „noch op grond van gemeenschap met een ander binnen honderdtwintig dagen na de ontbinding van het huwelijk,". In artikel 315 wordt na „voogd," ingevoegd „door den kantonregter te benoemen,". De tweede afdeeling wordt gelezen: TWEEDE AFDEELING. Van de wettiging van kinderen. Artikel 327. Een natuurlijk kind wordt door het huwelijk zijner ouders gewettigd, indien het voor of bij de huwelijksvoltrekking door den vader is erkend. Artikel 328. Een kind, geboren uit ouders, die na overeenkomstig artikel 88 verkregen dispensatie met elkander huwen, wordt gewettigd, indien het bij de huwelijksakte door den vader wordt erkend. Artikel 329. Indien de vader verzuimd heeft zijn kind voor of bij de voltrekking van zijn huwelijk te erkennen, kunnen de ouders van den Koning brieven van wettiging verzoeken. Op gelijke wijze kan een door zijn vader erkend kind gewettigd worden, nadat het voorgenomen huwelijk zijner ouders door den dood van een hunner onmogelijk is geworden; in dit geval kan het verzoek daartoe zoowel door den langstlevenden ouder als door het kind worden gedaan. Artikel 330. Over het verzoek om brieven van wettiging wint de Koning het advies in van den Hoogen Raad der Nederlanden. Deze zal de bloedverwanten der verzoekers hooren of doen hooren : hij kan ook bevelen, dat het verzoek door aan te wijzen nieuwsbladen worde bekend gemaakt. Artikel 331. Het kind, dat door of staande het huwelijk zijner ouders gewettigd is, heeft den staat van wettig kind te rekenen van dj huwelijksvoltrekking. Evenwel ontstaat ouderlijke macht door wettiging slechts, voor zooverre de ouders tot de voogdij bevoegd zijn en mits de voogdij niet aan een derde was opgedragen. Artikel 332. De tot de voogdij bevoegde ouder, die ondanks wettiging geen ouderlijke macht verkregen heeft, kan den kantonrechter verzoeken met de ouderlijke macht of — na de ontbinding zijns huwelijks — met de voogdij te worden bekleed. liet verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. Artikel 333. De wettiging, bedoeld in artikel 329, tweede lid, werkt van den dag, waarop de brieven van wettiging verleend zijn. Zoodanige wettiging strekt niet ten nadeele van wettige voorkinderen; zij werkt evenmin in de erfopvolging van andere bloedverwanten, ten ware dezen in het vcrleenen der brieven van wettiging hadden toegestemd. Xa deze wettiging is de overlevende ouder — mits hiertoe bevoegd en behoudens het bepaalde bij het vierde lid — van rechtswege voogd over het kind. Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1946—1947. Indien echter het kind onder voogdij van een derde staat, verkrijgt de daartoe bevoegde overlevende ouder slechts dan^ de voogdij, wanneer hij hiermede op zijn verzoek door den kantonrechter is belast; het tweede lid van artikel 332 is van toepassing. Artikel 334. Wettiging van overleden kinderen overeenkomstig de bepalingen der artikelen 327—329 is mogelijk, indien dezelven nakomelingen hebben nagelaten; zij strekt alsdan ten voordeele dezer laatsten. Artikel 334a. Hij die overeenkomstig artikel 329 wettiging heeft verkregen, doet dezelve inschrijven in de loopende registers van geboorten van de plaats, waar de geboorte is ingeschreven. Van de wettiging wordt mede melding gemaakt op den kant van de geboorteakte. De derde afdeeling wordt in twee afdeelingen gesplitst en gelezen: DERDE AFDEELING. Van natuurlijke kinderen en van hun erkenning. Artikel 335. Onder natuurlijke kinderen worden in dit wetboek verstaan onwettige kinderen, behalve die, welke in overspel of bloedschande geteeld zijn. Artikel 336. Door zijn geboorte ontstaan tusschen een natuurlijk kind en zijn moeder burgerlijke betrekkingen. Tusschen een natuurlijk kind en zijn vader ontstaan burgerlijke betrekkingen eerst door erkenning. Artikel 337. Erkenning kan geschieden: bij akten van geboorte en huwelijk; door een akte van erkenning, overeenkomstig artikel 38; door alle andere authentieke akten. Artikel 338. De erkenning is nietig, indien zij : a. een gevolg is van dwang, dwaling of bedrog; ti. door een minderjarige tengevolge van verleiding gedaan is; c. geschied is door iemand, die den leeftijd van achttien jaar niet bereikt heeft, tenzij zij bij de voltrekking van zijn huwelijk heeft plaats gehad; d. bij het leven der moeder zonder haar toestemming gedaan is. Artikel 339. De erkenning — staande huwelijk door den man gedaan — van een kind. dat hij voor zijn huwelijk bij een andere vrouw heeft Terwekt, strekt niet ten nadeele van zijn echtgenoote en van de uit hun huwelijk geboren kinderen. Niettemin zal de erkenning haar gevolgen hebben na de ontbinding van hel huwelijk, wanneer hieruit geen nakomelingen overblijven. 22 25 O Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. Artikel 341. De rechtsvordering tot inroeping van staat op grond van beweerd moederschap wordt toegelaten. In dit geval moet het kind bewijzen het kind te zijn, waarvan de moeder bevallen is. De bewijslevering is aan geen bepaald middel gebonden. Tegenbewijs is door alle middelen toegelaten. De, beslissende eed kan niet worden opgedragen. De getuigenverhooren en pleidooien worden gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren. De uitspraak geschiedt in het openbaar. Artikel 342. Erkenning en inroeping van staat kunnen door iederen belanghebbende, alsmede door het openbaar ministerie, worden betwist. Nadat een vonnis, waarbij de betwisting van een erkenning gegrond is verklaard, in kracht van gewijsde is gegaan, wordt de erkenning geacht nimmer burgerlijke gevolgen te hebben gehad. Te goeder trouw door derden verkregen rechten zullen hierdoor nochtans niet worden geschaad. VIERDE AFDEELING. Yu)i hinderen, tot wie de ouders niet in burgerlijke betrekkingen staan, en van derzclvcr onderhoud. Artikel 343. Geen burgerlijke betrekkingen bestaan: a. tusschen een onwettig kind en zijn vader, zoolang het niet door dezen is erkend; b. tusschen een in overspel of bloedschande geteeld kind en zijn moeder. Een in overspel of bloedschande geteeld kind kan door zijn vader niet erkend worden. De rechtsvordering tot inroeping van staat door of voor zoodanig kind is niet toegelaten. Artikel 344. De vader van een onwettig niet-erkend kind is verplicht om gedurende de minderjarigheid van dit kind naar draagkracht te voorzien in deszelfs verzorging en opvoeding. Is het kind na de intrede zijner meerderjarigheid door geestelijke of lichamelijke gebreken buiten staat zich zelf te onderhouden, dan blijft de vader tot zijn onderhoud verplicht. Jegens een in overspel of bloedschande geteeld kind rusten gelijke verplichtingen op de moeder; het tweede, derde en vierde lid van artikel 341 zijn van toepassing. Artikel 344a. De op het eerste lid van het voorgaand artikel gegronde rechtsvordering wordt ingesteld bij de arrondissements-rechtbank van de woonplaats van het kind. de moeder of den verweerder; zij verjaart door verloop van vijf jaren, te rekenen van den geboortedag des kinds. Artikel 344b. Bij toewijzing dpr vordering wordt de vader veroordeeld tot een wekehjksche, maandeliiksche of driemaandelijksche uitkeering aan den voogd des kinds. Zoo mogelijk worden tevens de waarborgen bepaald, die hij ter verzekering dezer uitkeering moet stellen. De vader kan ook, indien daartoe gronden zijn, tot de betaling van een som ineens veroordeeld worden. Er iigeen uitkeering verschuldigd over den tijd, die op het oogenblik van het instellen der rechtsvordering reeds meer dan vijf jaren is verstreken. Artikel 344c. De vader van een onwettig niet-erkend kind is — zelfs al ware het doodgeboren — verplicht om aan deszelfs moeder de kosten van haar bevalling en van haar onderhoud gedurende de eerste zes weken na de bevalling te vergoeden. De vergoeding voor deze kosten begroot de rechter naar billijkheid en niet inachtneming van het plaatselijk gebruik. De vordering wordt ingesteld bij de arrondissements-rechtbank van de woonplaats van de moeder, het kind of den verweerder. Het vorderingsrecht vervalt na verloop van een jaar, te rekenen van den dag der bevalling. Artikel 344d. Hij die zijn in artikel 344 en 344c bedoelde verplichting heeft erkend, kan door de rechtbank in eiken stand der zaak worden veroordeeld tot een voorloopige uitkeering, gedurende het rechtsgeding door hem te voldoen; onverminderd, in geval van onverwijlden spoed, de mogelijkheid om in kort geding voor den president een voorloopige uitkeering te vorderen. Artikel 344e. Vader van een niet-erkend kind wordt vermoed te zijn diegene, die tusschen den 301sten en 179sten dag voor de geboorte met de moeder gemeenschap heeft gehad. De op grond van artikel 344 of 344c tegen hem ingestelde vordering wordt evenwel afgewezen: «. indien hij bewijst, dat de moeder in bedoeld tijdvak ook met een ander gemeenschap gehad heeft, tenzij mocht blijken, dat het kind daaruit niet kan zijn ontvangen; b. indien de rechter in gemoede overtuigd is, dat de verweerder niet de vader van het kind is. Artikel 344]. Het bewijs van het vaderschap is aan geen bepaald middel gebonden. Tegenbewijs is door alle middelen toegelaten. De beslissende eed kan niet worden opgedragen. Artikel 1961 is niet van toepassing. De moeder, die als voogdes over haar kind de in artikel 344 bedoelde rechtsvordering tegen diens vader instelt, kan niettemin als getuige gehoord worden. Getuigenverhooren en pleidooien worden gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren. De uitspraak geschiedt in het openbaar. Artikel 344g. Ook de voogdijraad is bevoegd het vonnis of de beschikking, waarbij een ingevolge deze afdeeling verschuldigde uitkeering is vastgesteld of gewijzigd, ten uitvoer te leggen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Artikel 344h. Indien een moeder haar bij artikel 344, derde lid, bedoelde verplichting niet behoorlijk nakomt, is artikel 468 van toepassing. Artikel 344i. De erfgenamen van den in artikel 344 bedoelden vader of moeder kunnen terzake van het onderhoud van het kind na het overlijden van den erflater, tot niet anders verplicht worden dan tot betaling van een som ineens, welke het wettelijk erfdeel, waartoe het kind als natuurlijk erkend kind ware gerechtigd geweest, niet overtreft. De rechtbank bepaalt deze som op verzoek van het kind of van den voogdijraad. Op straffe van verval der aanspraken moet het verzoek worden ingediend binnen een jaar na het overlijden van den vader of de moeder. Overigens zijn de artikelen 344a en 344d van overeenkomstige toepassing. Artikel X. De vijftiende titel, de vijftiende titel A en de zestiende titel van het eerste boek vervallen. Ingevoegd wordt een nieuwe titel, luidende: VIJFTIENDE TITEL. Van het gezag over minderjarigen. Algemeene Bepalingen. 25 3 23 Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. Iedere minderjarige staat onder gezag van een meerderjarige. Dit gezag is of ouderlijke macht of voogdij. Voogdij kan ook door een rechtspersoon worden uitgeoefend. Artikel 354. Bij de kantongerechten berusten openbare registers, waarin wordt aanteekening gehouden van rechtsfeiten, die op het over minderjarigen uitgeoefende gezag, daaronder begrepen de toeziende voogdij, betrekking hebben; bij algemeenen maatregel van bestuur wordt bepaald, welke rechtsfeiten aangeteekend worden, en op welke wijze deze aanteekening geschiedt. A. Van de ouderlijke macht. EERSTE AFDEELING. Van de ouderlijke macht, wat betreft den persoon des kinds. Grondbeginselen. Artikel 355. Een kind, van welken leeftijd ook, is eerbied en ontzag aan zijn ouders verschuldigd. De ouders zijn verplicht hun minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden. Artikel 356. Gedurende hun huwelijk bezitten de ouders de ouderlijke macht over hun minderjarige kinderen. Zij oefenen deze macht gezamenlijk uit. Bij verschil van inzicht is de wil des vaders beslissend. Verkeert een der ouders in de onmogelijkheid de ouderlijke macht uit te oefenen, dan oefent de andere ouder haar alleen uit. Verkeeren beide ouders in deze onmogelijkheid, dan benoemt de kantonrechter een voogd overeenkomstig artikel 391. TWEEDE AFDEELING. Van de ouderlijke macht, luat betreft het vermogen des kinds. Het beheer. Artikel 357. De vader of — indien zij de ouderlijke macht alleen uitoefent — de moeder beheert het vermogen van het kind en vertegenwoordigt het in burgerlijke handelingen. Van dezen regel kan worden afgeweken: o. ingevolge artikel 292, bij scheiding van tafel en bed op verzoek van beide echtgenooten; b. ingevolge artikel 374;, tweede lid, bij ontheffing of ontzetting van de ouderlijke macht; c. indien hij, die een minderjarige goederen schenkt of vermaakt, bepaalt, dat een ander het bewind erover zal voeren. In het laatstbedoelde geval is de vader of — indien zij de ouderlijke macht alleen uitoefent — de moeder bevoegd van den bewindvoerder rekening en verantwoording te vragen. Bij het vervallen van het door den schenker of erflater ingestelde bewind zal het eerste lid van toepassing zijn. De moeder, die het vermogen van haar kind beheert, behoeft hiertoe geen bijstand of machtiging van haar man. Artikel 35S. De helleerende ouder moet het vermogen van zijn kind als een goed huisvader behecren. Bij slecht beheer is hij voor de daaraan te wijten schade aansprakelijk, behoudens voor de vruchten van dat vermogen, voorzoover de wet hem het genot daarvan toekent. Artikel 359. Op het beheer van een behecrenden ouder zijn de artikelen 432, tweede lid, en 433—441b van overeenkomstige toepassing. Artikel 360. Wanneer de belangen van den ouder met die zijner kinderen in strijd mochten zijn, benoemt de kantonrechter een bijzonderen curator om deze kinderen te vertegenwoordigen. Het vruchtgenot. Artikel 361. Elke ouder, die het gezag over zijn wettige kinderen uitoefent, heeft het vruchtgenot van hun vermogen. Indien het kind bij den ouder inwoont, omvat het vruchtgenot het inkomen uit arbeid van het kind. Ingeval geen van beide ouders bedoeld gezag uitoefent, komt het vruchtgenot hun slechts toe, voor zooverre zij van dit gezag zijn ontheven. Artikel 362. Aan bedoeld vruchtgenot zijn de lasten verbonden, die op vruchtgebruikers rusten. Artikel 363. De ouder heeft geen vruchtgenot van het vermogen, dat aan het kind is geschonken of vermaakt onder de bepaling, dat de ouders daarvan het vruchtgenot niet zullen hebben. Artikel 361. De vader noch de moeder van ecu onwettig kind hebben het vruchtgenot van diens vermogen. DERDE AFDEEIJXG. Van de ondertoezichtstelling van kinderen. Benoeming van den gezinsvoogd. Artikel 365. Indien een kind zoodanig opgroeit, dat het met zedelijken of lichamelijken ondergang wordt bedreigd, kan de kinderrechter het onder toezicht stellen. Hij kan zulks doen op verzoek van: een der ouders; een der bloedof aanverwanten tot en met den vierden graad; den voogdijraad; of op vordering van het openbaar ministerie. Artikel 366. Bij de toewijzing van het verzoek of van de vordering benoemt de kinderrechter tevens een gezinsvoogd, die onder zijn leiding op het kind zal toezicht houden. Bij deze benoeming let de kinderrechter op de godsdienstige gezindheid van het kind en van het gezin, waartoe het kind behoort. Artikel 367. 25 3 Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. Artikel 371. Bij de verzorging en opvoeding van het ondertoezichtgesteldo kind moeten de ouders zich gedragen naar de aanwijzingen van den gezinsvoogd. Een ouder, die met den gezinsvoogd van meening verschilt ten aanzien der in het belang van het kind te nemen maatregelen, kan de beslissing van den kinderrechter inroepen. Aanwijzing tot het nemen van maatregelen, die kosten zullen veroorzaken, kan de gezinsvoogd slechts geven met machtiging van den kinderrechter. Bijzondere maatregelen gedurende de ondertoezichtstelling. Artikel 372. De kinderrechter kan te allen tijde bevelen, dat het kind door den gezinsvoogd voor hem gebracht worde. Artikel 372a. De kinderrechter k-an het kind tot onderzoek zijner geestelijke of lichamelijke gesteldheid voor ten hoogste drie maanden doen opnemen in een der bij algemeenen maatregel van bestuur als observatiehuis aan te wijzen inrichtingen. Hij kan den termijn der opneming éénmaal met ten hoogste drie maanden rerlengen, indien het belang van het kind zulks gebiedend ïoodzakelijk maakt. Artikel 372b. Indien het kind bijzondere tucht behoeft, kan de kinderrechter bevelen, dat het zal worden opgenomen in een der inrichtingen, tot dit doel bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen. De kinderrechter bepaalt den duur der opneming op een termijn van ten hoogste één jaar of — indien het kind nog niet veertien jaar oud is — van ten hoogste zes maanden. Hij kan den termijn van opneming éénmaal met ten hoogste zes maanden verlengen. Behalve door verloop van den termijn, waarvoor zij bevolen is, eindigt de opneming: a. door de meerderjarigheid van het kind; b. door bevel van den kinderrechter; c. door besluit van den minister van justitie, den kinderrechter gehoord, wanneer de minister dit in verband met een juiste verdeeling der in voornoemde inrichtingen beschikbare plaatsruimte gewenscht oordeelt. Artikel 372c. De kosten der maatregelen, bij de artikelen 371, derde lid, 372ri en 372!) bedoeld, komen ten laste der ouders of — voor zooverre dezen onvermogend zijn — ten laste van het kind; voor zooverre ook dit laatste onvermogend is, blijven zij ten laste van den staat. Slotbepaling. Artikel 373. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven ten aanzien van alles, wat in verband met de uitvoering van de voorschriften dezer afdeeling nog nadere voorziening behoeft. VIERDE AFDEEI.IXG. Van de ontheffing en de ontzetting van de ouderlijke macht. Ontheffing: Algemeene bepalingen. Artikel 374. De arrondissements-rechtbank kan — mits het belang der kinderen zich daartegen niet verzet — een ouder van de ouderlijke macht over een of meer zijner kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. Artikel 374a. Ontheffing wordt slechts uitgesproken op verzoek van den voogdijraad of op vordering van het openbaar ministerie. Artikel 374b. Ontheffing kan niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt uitzondering: O. bij krankzinnigheid van den ouder; b. indien na een ondertoezichtstelling van tenminste zes maanden blijkt, dat deze maatregel — door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn pücht tot verzorging en opvoeding te vervullen — onvoldoende is om het kind vooi zedelijken of lichamelijken ondergang te behoeden; c. indien zonder de ontheffing van den eenen ouder de ontzetting van den anderen de kinderen niet aan diens invloed zou onttrekken. Ontzetting: Algemeene bepalingen. Artikel 374c. Indien de rechtbank zulks in het belang der kinderen noodzakelijk oordeelt, kan zij een ouder van de ouderlijke macht over een of meer zijner kinderen ontzetten op grond van: 1°. misbruik van de ouderlijke macht of grove verwaarloozing van de verzorging of opvoeding van een of meer kinderen; 2°. slecht levensgedrag; 3°. onherroepelijke veroordeeling: a. wegens opzettelijke deelneming aian eenig misdrijf met een onder zijn gezag staanden minderjarige; b. wegens het plegen tegen zoodanigen minderjarige van een der misdrijven, omschreven in de titels XIII—XV en XVIII—XX van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht; c. tot een vrijheidsstraf van twee jaar of ianger; 4°. het in ernstige mate veronachtzamen van de aanwijzingen van den gezinsvoogd; 5°. het bestaan van gegronde vrees voor verwaarloozing van de belangen van het kind, doordat de ouder het kind terugeischt of terugneemt van anderen, die deszelfs verzorging en opvoeding op zich hebben genomen. Onder misdrijf worden in dit artikel begrepen medeplichtigheid aan en poging tot misdrijf. Artikel 374d. Ontzetting van de ouderlijke macht wordt slechts uitgesproken op verzoek van: den anderen ouder; een der bloedof aanverwanten der kinderen tot en met den vierden graad; den voogdijraad; of op vordering van het openbaar ministerie. In het geval, bedoeld bij artikel 374c, onder 5°., kan de ontzetting bovendien verzocht worden door dengene, die de verzorging en opvoeding van het kind op zich genomen heeft. Bijlagen 25 3 Tweede Kamer 25 Wijziging van do bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. Indien de andere ouder mede de ouderlijke macht uitoefent, wordt gedurende de schorsing deze macht door hem alleen uitgeoefend. Acht do rechtbank in het bij het tweede lid bedoelde geval de schorsing van den te ontzetten ouder onvoldoende om de kinderen aan diens invloed te onttrekken, dan kan zij ook den anderen ouder schorsen. Betreft de schorsing beide ouders of een ouder, die de ouderlijke macht alleen uitoefent, dan vertrouwt de rechtbank de kinderen voorloopig aan den voogdijraad toe, waarbij zij dezen laatste ten aanzien van persoon en vermogen dezer kinderen zoodanige bevoegdheden verleent, als zij geschikt zal achten. De in dit artikel bedoelde beschikkingen blijven van kracht, totdat de uitspraak omtrent de ontzetting of de ontheffing in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank kan haar evenwel met ingang van een vroeger tijdstip herroepen. Artikel 374f. Op grond van feiten, die tot ontzetting van een ouder kunnen leiden, kan de officier van justitie — indien hij zulks in het belang der kinderen noodzakelijk acht — dezelven aan de macht der ouders onttrekken en voorloopig aan den voogdijraad toevertrouwen. Gelijke bevoegdheid komt hem toe op grond van feiten, die tot ontheffing van een ouder kunnen leiden, in de gevallen, bedoeld in artikel 374fr, tweede lid. De toevertrouwing vervalt, indien de officier van justitie haar bekrachtiging niet binnen veertien dagen van de rechtbank gevorderd heeft. Wordt de bekrachtiging tijdig' gevorderd, dan kan de rechtbank hetzij de teruggave der kinderen aan hunne ouders bevelen, hetzij een der beschikkingen, bedoeld in het voorgaande artikel, geven. In dit laatste geval bepaalt de rechtbank tevens, hoe lang de gegeven beschikking van kracht zal blijven. Is echter voor het einde van dezen termijn — die op verzoek van den voogdijraad kan worden verlengd — een verzoek of vordering tot ontzetting of ontheffing aanhangig gemaakt, dan blijft de beschikking gelden, totdat bij gewijsde over de ontzetting of de ontheffing is beslist. De rechtbank kan haar evenwel met ingang van een vroeger tijdstip herroepen. Artikel 374g. De kosten, die de voogdijraad ten behoeve der hem toevertrouwde kinderen maakt, komen ten laste van de ouders of — voor zooverre dezen onvermogend zijn — ten laste van de kinderen; voor zooverre ook deze laatsten onvermogend zijn, blijven die kosten ten laste van den staat. Wanneer de toevertrouwing niet door de ontzetting of de ontheffing van één of beide ouders gevolgd wordt, kan de rechtbank bevelen, dat, hetgeen zij ter bestrijding van bedoelde kosten betaald hebben, hun geheel of ten deele worde teruggegeven. Gevolgen van ontheffing en ontzetting. Artikel 37 4h. Indien de ouders gezamenlijk de ouderlijke macht uitoefenen, wordt deze macht na de ontheffing of ontzetting van een hunner voortaan door den anderen ouder alleen uitgeoefend. Ingeval van ontheffing of ontzetting van een ouder, die na scheiding van tafel en bed alleen de ouderlijke macht uitoefent, kan de andere ouder, mits tot do voogdij bevoegd, de rechtbank te allen tijde verzoeken met de uitoefening der ouderlijke macht te worden belast. Dit verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat, dat hij inwilliging de belangen der kinderen zouden worden verwaarloosd. De rechtbank, die het bij het vorige lid bedoelde verzoek heeft afgewezen, kan deze beschikking steeds wijzigen. Zij doet zulks echter slechts op verzoek van den betrokken ouder en niet dan op grond van omstandigheden, waarmede de rechter, die de beschikking gegeven heeft, geen rekening heeft kunnen houden. Artikel 374i. Indien de andere ouder niet voortaan de ouderlijke macht alleen uitoefent, benoemt de rechtbank een voogd en een toezienden voogd over de minderjarigen. hetonderzoek schriftelijk aan de rechtbank verzoeken met de voogdij te worden belast. Ieder, die tot uitoefening der voogdij bevoegd is. kan tijdens Artikel 374,]. Indien de ontheven of ontzette ouder het vermogen zijner kinderen beheerde, wordt hij tevens veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan zijn opvolger in dit beheer. Hebben de kinderen goederen gemeen, maar komen zij onder het gezag van verschillende personen, dan kan de rechtbank een dezer of een derde aanwijzen om deze goederen tot derzelver scheiding en deeling te beheeren. De aangewezen bewindvoerder stelt de door de rechtbank van hem verlangde waarborgen. Herstel van den ontheven of ontzetten ouder. Artikel 37 4k. Indien de rechtbank overtuigd is, dat een kind wederom aan zijn ontheven of ontzetten ouder mag worden toevertrouwd, kan zij dezen ouder in de ouderlijke macht herstellen of totvoogd of toezienden voogd over zijn kind benoemen. De bevoegdheid van een van tafel en bed gescheiden ouder om de ouderlijke macht alleen uit te oefenen gaat niet verloren door herstel in de ouderlijke macht van den anderen ouder; deze laatste kan echter het verzoek, bedoeld in artikel 301c, eerste lid, indienen. Artikel 3741. Herstel in het gezag over minderjarigen, overeenkomstig het voorgaande artikel, kan worden verzocht door den ontheven of ontzetten ouder en door den voogdijraad. Hangende het onderzoek kan zoowel de voogdijraad als de te herstellen ouder de rechtbank verzoeken haar beslist ing aan te houden tot het einde van een door haar te bepalen proeftijd van ten hoogste zes maanden, gedurende welken het kind bij den te herstellen ouder zal verblijven. De rechtbank is te allen tijde bevoegd den proeftijd te beëindigen. B. Van de voogdij. EERSTE AFDEELIXG . Van de voogdij in het algemeen. Artikel 375. Voor zooverre de wet niet anders bepaalt, is in iedere voogdij één voogd en één toeziende voogd. De voogdij of toeziende voogdij, door één persoon uitgeoefend over kinderen van dezelfde ouders, geldt als één voogdij of toeKiende voogdij. Artikel 375a. De voogdij begint: «. voor den voogd, die van rechtswege optreedt: op het oogenblik, waarop hij voogd wordt; b. voor den voogd, die door een ouder benoemd is: op het oogenblik, waarop hij zich na het overlijden van dezen ouder bereid verklaart de voogdij te aanvaarden; c. voor den voogd, die door den rechter benoemd is: op den dag, waarop de beslissing, houdende deze benoeming, in kracht van gewijsde is gegaan, of — zoo dezelve bij voorraad uitvoerbaar verklaard is — op den dag na dien, waarop de griffier den voogd van zijn benoeming mcdedeeling heeft gedaan. De regel, onder c vermeld, lijdt de volgende uitzonderingen: I. de voogdij der tot voogdes benoemde gehuwde vrouw begint niet, voordat zij zich bereid verklaard beeft dezelve te aanvaarden; II. de voogdij van den na de gerechtelijke ontbinding des huwelijks benoemden voogd, wiens benoeming uitvoerbaar verklaard is bij voorraad, begint nochtans niet, voordat het ontbindingsvonnis bij den burgerlijken stand is ingeschreven. Tot lie..ubereidverklaring een voogdij ie aanvaarden behoeft een gehuwde vrouw den bijstand of de schriftelijke toestemming van haar man of de machtiging van den rechter. Artikel 375b. De voogdij eindigt op den dag. waarop in kracht van gewijsde is gegaan de beschikking, waarbij: Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1946—1917. 26 25 3 w ijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. a. de voogd is ontslagen, ontzet of ontheven; of b. het gezag over den onder zijn voogdij staanden minderjarige aan een of beide ouders is opgedragen; oi c. de voogdij over het minderjarig kind van den voogd aan den anderen ouder is opgedragen. Is een beschikking, als in het eerste lid bedoeld, uitvoerbaar verklaard bij voorraad, dan eindigt de voogdij op den dag na dien, waarop de griffier den voogd van de beschikking mededeeling gedaan heeft. Artikel 375c. De voogd, wiens voogdij ingevolge een der bepalingen van artikel 375a is begonnen, is verplicht dezelve uit te oefenen, ook al mocht hij zich op een der in artikel 414 genoemde gronden van deze voogdij kunnen verschoonen. Artikel 376. De voogd, die in gebreke blijft zijn voogdij uit. te oefenen, wordt op zijn kosten vervangen door een bewindvoerder, te benoemen door den kantonrechter, op verzoek van den toezienden voogd, van de bloedof aanverwanten des minderjarigen, van den voogdijraad, van schuldeischers of andere belanghebbenden, of ambtshalve. De voogd is voor de verrichtingen van dezen bewindvoerder aansprakelijk, onverminderd zijn verhaal op denzelve. Artikel 377. De gehuwde vrouw oefent de voor of tijdens haar huwelijk rechtsgeldig door haar aanvaarde voogdij op eigen verantwoording uit, zonder hiertoe bijstand of machtiging van haar man te behoeven. Hetzelfde geldt voor de voogdijhandelingen, die een gehuwde vrouw verricht als bestuurslid van een met voogdij belasten rechtspersoon. TWEEDE AFDEELING. Van de voogdij van den vader of de moeder. Over wettige kinderen. Artikel 37S. Ka den dood van een der ouders is de overlevende ouder van rechtswege voogd over de uit hun huwelijk geboren kinderen. Deze regel lijdt uitzondering, wanneer en voor zooverre de overlevende ouder op het tijdstip van het overlijden van den anderen ouder geen gezag over deze kinderen uitoefent. Artikel 379. Indien de vrouw na overlijden van haar man verklaart zwanger te zijn, benoemt de kantonrechter een curator over de ongeboren vrucht. Op deze benoeming zijn de bepalingen van artikel 393 van dit wetboek en van de artikelen 957—900 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing. De/e curator is verplicht alle maatregelen te nemen, die tot behoud en beheer der goederen noodig zijn. Wanneer het kind levend geboren wordt, is de curator van rechtswege deszelfs toeziende voogd, tenzij de overige kinderen reeds een anderen toezienden voogd mochten hebben. Over natuurlijke kinderen. Artikel 3S0. Over een natuurlijk kind is de moeder van rechtswege voogdes, tenzij zij hij 'naar bevalling tot de voogdij onbevoegd was. De moeder van een natuurlijk kind, die ten tijde harer bevalling tol de voogdij over hetzelve onbevoegd was, verkrijgt deze voogdij van rechtswege, indien dezelve openstaat op het tijdstip, waarop zij daartoe bevoegd wordt. Indien op bedoeld tijdstip de voogdij niet openstaat, kan de tot de voogdij bevoegde moeder den kantonrechter verzoeken haar tot voogdes te benoemen. Wanneer de vader voogd over het kind ü', wordt dit verzoek slechts ingewilligd, indien de kantonrechter zulks in het belang van hel kind wenschelijk oordeelt. Wanneer een dei de voogd is. wordt het verzoek slechts afgewezen, indien eeeronde vrees bestaat, dat bij inwilliging de belaiejen van het kind zouden worden verwaarloosd. Artikel 381. Zoolang de omstandigheid, dat een kind in overspel of bloedschande geteeld is, niet bij gewijsde is gebleken, oefent de moeder overeenkomstig de bepalingen dezer afdeeling de voogdij over hetzelve uit, als ware het een natuurlijk kind. Artikel 382. De tot de voogdij bevoegde vader, die zijn natuurlijk kind heeft erkend, kan den kantonrechter verzoeken hem tot voogd over hetzelve te benoemen. Wanneer de voogdij openstaat, dan wel een derde daarmede belast is, wordt het verzoek slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. Wanneer de moeder voogdes over het kind is, wordt het verzoek slechts ingewilligd, indien de kantonrechter zulks in het belang van het kind wenschelijk oordeelt. Artikel 3S3. Indien de voogdij over een natuurlijk kind openvalt, kan zoowel de vader, die het kind erkend heeft, als de moeder — voor zooverre zij tot de voogdij bevoegd zijn — den rechter verzoeken daarmede te worden belast. Artikel 384. Een verzoek, als in het voorgaand artikel bedoeld, wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging daarvan de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. Hebben beide ouders zoodanig verzoek ingediend, dan willigt de rechter het verzoek van dengone in, wiens voogdij hij het meeste in het belang van het kind oordeelt. Indien, voordat over het verzoek van een ouder is beslist, de andere ouder van rechtswege voogd over het kind wordt, willigt de rechter het verzoek slechts in, indien hij zulks in het belang van het kind wenschelijk oordeelt. Artikel 385. De beslissing, waarbij ingevolge een bepaling dezer afdeeling de voogdij over een natuurlijk kind aan diens vader of moeder is opgedragen, ontnomen of geweigerd, kan door den rechter worden gewijzigd. Hij doet zulks slechts op verzoek van een der ouders en niet dan op grond van omstandigheden, waarmede de rechter, die de te wijzigen beslissing gegeven heeft, geen rekening heeft kunnen houden. DERDE AFDEELING. Van de voogd-ij, door een der ouders opgedragen. Artikel 386. Voor zooverre een ouder het gezag over zijn kinderen uitoefent, kan hij bij testament of bij uitsluitend hiertoe verleden notarieele akte bepalen, wie na zijn dood de voogdij over deze kinderen zal uitoefenen. Hij kan geen rechtspersoon als voogd aanwijzen. Hebben beide ouders van deze bevoegdheid gebruik gemaakt, en sterven zij beiden op denzelfden dag, zonder dat men weten kan. wie het eerst overleden is, dan zal de door den vader gemaakte beschikking gevolg hebben. Artikel 387. De door den ouder getroffen regeling heeft geen gevolg of vervalt: a. indien na zijn overlijden de andere ouder van rechtswege of krachtens rechterlijke beschikking voogd over zijn kinderen wordt; b. indien en voor zooverre 1 25 3 27 Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. uit hoofde van curateele niet van rechtswege voogd over zijn kinderen geworden is, hem zulks na opheffing zijner curateele verzoekt en de kantonrechter overtuigd is, dat de kinderen aan den ouder mogen worden toevertrouwd. VIERDE AFDEELING. Van de voogdij, door den rechter opgedragen. Artikel 389. De kantonrechter benoemt een voogd over alle minderjarigen, die niet staan onder ouderlijke macht en in wier voogdij niet op wettige wijze is voorzien, tenzij deze benoeming aan de arrondissements- rechtbank is opgedragen. Artikel 390. Is voorziening noodig in afwachting van het begin der voogdij overeenkomstig artikel 375a, dan benoemt de kantonrechter een voogd voor den duur dezer omstandigheden. Zoodra bedoelde omstandigheden zijn vervallen, wordt deze voogd op verzoek van hem, dien hij vervangt, door den kantonrechter ontslagen. Artikel 391. De kantonrechter benoemt insgelijks een voogd, wanneer voorziening noodig is wegens: a. tijdelijke onmogelijkheid, waarin een ouder of voogd zich bevindt zijn gezag uit te oefenen; of b. onbekendheid van bestaan of verblijfplaats van den ouder of voogd. Zoodra bedoelde omstandigheden zijn vervallen, wordt deze voogd op eigen verzoek, dan wel op verzoek van hem, dien hij vervangt, door den kantonrechter ontslagen, tenzij gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging do belangen der kinderen zouden worden verwaarloosd. Artikel 392. Gedurende de in de beide voorgaande artikelen bedoelde voogdij is de uitoefening van de ouderlijke macht of van de voogdij geschorst. Artikel 393. De kantonrechter benoemt den voogd op verzoek van de bloedof aanverwanten des minderjarigen, van den voogdijraad, van schuldeischers of andere belanghebbenden, of ambtshalve. Artikel 391. De voogd moet den eed afleggen, dat hij zijn plicht als voogd deugdelijk en getrouwelijk zal vervullen; dezen eed legt hij af, hetzij bij gelegenheid van zijn benoeming in handen van den rechter, die deze gedaan heeft, hetzij onverwijld na den aanvang der voogdij in handen van den k-antonrechter. De ouder-voogd, alsook de rechtspersoon, waaraan de voogdij is opgedragen, zijn van eedsaflegging vrijgesteld. Artikel 395. De ambtenaar van den burgerlijken stand geeft den kantonrechter onverwijld kennis: a. van het overlijden van ieder, die minderjarige kinderen achterlaat; b. van de aangifte van de geboorte van ieder onwettig kind, welks moeder niet van rechtswege voogdes is. In het onder b bedoelde geval geeft de ambtenaar van den burgerlijken stand mede kennis aan den voogdijraad. Indien het huwelijk, waaruit de door een overledene achtergelaten minderjarige kinderen geboren zijn, gerechtelijk ontbonden, dan wel de overledene van tafel en bed gescheiden was, bericht de ambtenaar van den burgerlijken stand — zoo de andere ouder nog leeft — deze omstandigheden tevens aan den kantonrechter; deze zal alsdan de door hem ontvangen kennisgeving doorzenden aan de rechtbank, die over de vordering tot ontbinding des huwelijks of tot scheiding van tafel en bed heeft beslist. VIJFDE AFDEELING. Van de voogdij van rechtspersonen. Artikel 396. De rechter kan — mits op haar verzoek of na hare bereidverklaring — de voogdij opdragen aan een in het koninkrijk gevestigde, rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging, stichting of instelling van weldadigheid, wier statuten, stichtingsbrie ven of reglementen duurzame verzorging van minderjarigen voorschrijven. De rechter, die de voogdij aan een rechtspersoon opdraagt, let hierbij op de godsdienstige gezindheid van den minderjarige en van het gezin, waartoe deze behoort. Artikel 397. Voor zooverre de wet niet anders bepaalt, heeft de met voogdij belaste rechtspersoon dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als andere voogden. De uitoefening der voogdij geschiedt door het bestuur. Dit kan een of meer zijner leden schriftelijk machtigen tot de uitoefening der voogdij over in die machtiging genoemde minderjarigen. Artikel 398. Met den rechtspersoon zijn deszelfs bestuurderen hoofdelijk en persoonlijk aansprakelijk voor iedere schade, die te wijten is aan een niet-behoorlijke uitoefening der voogdij. Elke bestuurder zal zich echter van zijn aansprakelijkheid kunnen bevrijden door te bewijzen, dat hij geen schuld heeft aan de schade. Indien het bestuur een of meer zijner leden, overeenkomstig het tweede lid van artikel 397, bijzonderlijk tot de uitoefening der voogdij gemachtigd heeft, wordt de schade vermoed uitsluitend aan de schuld van deze leden te wijten te zijn. Artikel 399. De rechtspersoon, die hem toevertrouwde minderjarigen in woningen of gestichten doet opnemen, houdt den voogdijraad, binnen wiens ressort deze minderjarigen verblijven, als ook den voogdijraad, binnen wiens ressort zij vóór hun laatste overplaatsing verbleven hebben, schriftelijk op de hoogte van do plaatsen, waar dezelven zich bevinden. Den toezienden voogd wordt desverlangd gelegenheid gegeven den minderjarige, over wien hij de toeziende voogdij uitoefent, eenmaal per maand te bezoeken. Artikel 400. Zonder toestemming van den kantonrechter mag een rechtspersoon een hem toevertrouwden minderjarige niet buiten het Rijk in Europa plaatsen. De kantonrechter verleent deze toestemming slechts, indien hij de plaatsing voor den minderjarige wenschelijk acht. ZESDE AFDEELING. Van de toeziende voogdij. Artikel 401. In elke voogdij benoemt de rechter — tenzij anders is bepaald, de kantonrechter —. een toezienden voogd. Tot toezienden voogd zijn slechts Rijksingezetenen benoembaar. Artikel 402. De voogd, die van rechtswege optreedt, of door een ouder is benoemd, is verplicht dadelijk na den aanvang zijner voogdij een toezienden voogd te doen benoemen. Verzuim van deze verplichting kan aanleiding geven tot de ontzetting des voogds overeenkomstig artikel 419, onverminderd zijn aansprakelijkheid voor schaden, kosten en interessen. Artikel 403. De rechter, die een voogd benoemt, gaat, indien de toeziende vooedij openstaat, zoo mogelijk bij dezelfde akte tot de vervulling daarvan over. 28 25 3 Wijziging van de bepalingen betreff-ende liet kinderrecht, voorkomende in bet eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. Artikel 404. De toeziende voogdij begint op den dag, waarop de beslissing, waarbij de toeziende voogd benoemd is, in kracht van gewijsde is gegaan, of — zoo deze beslissing bij voorraad uitvoerbaar verklaard is — op den dag na dien, waarop de griffier hem van zijn benoeming mededeeling heeft gedaan. Deze regel lijdt de volgende uitzonderingen: a. de toeziende voogdij der tot toeziende voogdes benoemde gehuwde vrouw begint niet, voordat zij zich met bijstand of schriftelijke toestemming van haar man of met machtiging van den rechter bereid verklaard heeft dezelve te aanvaarden; /). de toeziende voogdij van den na de gerechtelijke ontbinding des huwelijks benoemden toezienden voogd, wiens benoeming uitvoerbaar is verklaard bij voorraad, begint nochtans niet, voordat het ontbindingsvonnis bij den burgerlijken stand is ingeschreven. Artikel 404a. De toeziende voogd, wiens toeziende voogdij ingevolge een der bepalingen van artikel 404 is begonnen, is verplicht dezelve uit te oefenen, ook al mocht hij zich op een der in artikel 414 genoemde gronden van deze toeziende voogdij kunnen verschoonen. Artikel 405. De gehuwde vrouw oefent de voor of tijdens haar huwelijk rechtsgeldig door haar aanvaarde toeziende voogdij op eigen verantwoording uit zonder hiertoe bijstand of machtiging van haar man te behoeven. Artikel 406. De toeziende voogd moet den eed afleggen, dat hij zijn plicht als toeziend voogd deugdelijk en getrouwelijk zal vervullen; dezen eed legt hij af, hetzij bij gelegenheid van zijn benoeming in handen van den rechter, die deze gedaan heeft, hetzij onverwijld na den aanvang der toeziende voogdij in handen van den kantonrechter. Artikel 407. De toeziende voogd neemt de belangen des minderjarigen waar, wanneer dezelve met die des voogds in strijd zijn. Artikel 40S. Hij zorgt, dat de voogd in alle nalatenschappen, die den minderjarige opkomen, een boedelbeschrijving opmaakt. Artikel 409. Bij blijvende of tijdelijke ontstentenis van den voogd doet de toeziende voogd in de voogdij voorzien. In afwachting van bedoelde voorziening verricht de toeziende voogd zelf alle daden van voogdij, die geen uitstel kunnen lijden. Artikel 410. De toeziende voogd, die zijn verplichtingen niet nakomt, moot den minderjarige de hem hierdoor berokkende schade vergoeden. Artikel 411. Indien de toeziende voogd in gebreke blijft de toeziende voogdij uit te oefenen, belast de k-antonrechter op zijn kosten een anderen persoon met de waarneming daarvan. Desondanks blijft de toeziende voogd jegens den minderjarige aansprakelijk, onverminderd zijn verhaal op zijn plaatsvervanger. Artikel 412. Bij ontstentenis van den toezienden voogd doet de voogd hem onverwijld vervangen; verzuim van deze verplichting kan aanleiding geven tot ontzetting des voogds, overeenkomstig artikel 419, onverminderd zijn aansprakelijkheid voor schaden, kosten en interessen. Indien voorziening noodig is in afwachting van het begin der toeziende voogdij overeenkomstig artikel 404, zoomede in de gevallen, overeenkomende met die, welke in artikel 391 omschreven zijn, is deze vervanging van den toezienden voogd van tijdelijken aard. Het tweede lid van artikel 390,onderscheidenlijk van artikel 391, is alsdan van overeenkomstige toepassing. Artikel 413. De toeziende voogdij eindigt: 1°. op den dag, waarop in kracht van gewijsde is gegaan de beschikking, waarbij: Ü. de toeziende voogd is ontslagen, ontzet of ontheven; of b. een ouder de ouderlijke macht verkregen heeft over den onder voogdij staanden minderjarige. Is de beschikking uitvoerbaar verklaard bij voorraad, dan eindigt de toeziende voogdij op den dag na dien, waarop de griffier den toezienden voogd van de beschikking mededeeling heeft gedaan; 2°. wanneer de toeziende voogd zijn woonplaats buiten het Rijk in Europa vestigt. ZEVENDE AFDEELING. Van de verschooning en van liet ontslag van de voogdij en toeziende voogdij. Artikel 414. Onverminderd het bepaalde bij de artikelen 375c en 404a, kan de door den rechter benoemde voogd of toeziende voogd zich van de voogdij of toeziende voogdij verschoonen, indien hij: 1°. aantoont, dat hij geestelijk of lichamelijk ongeschikt is dezelve waar te nemen; 2°. den zestig-jarigen leeftijd bereikt heeft; 3°. kinderloos zijnde, bereids met twee voogdijen, curateelen, toeziende voogdijen of toeziende curateelen belast is; 4°. een of meer wettige kinderen hebbende, bereids met een voogdij, curateele, toeziende voogdij of toeziende curateele belast is; 5°. op den dag zijner benoeming vijf wettige kinderen in leven heeft; G°. den minderjarige niet als bloedof aanverwant bestaat, terwijl binnen het Rijk in Europa een bloedof aanverwant woont, die de voogdij of toeziende voogdij zou kunnen uitoefenen. 11 t in het eerste lid omschreven vcrschooningsrecht komt niet toe aan de tot voogdes of toeziende voogdes benoemde gehuwde vrouw. Artikel 415. Het recht zich van een voogdij of toeziende voogdij te verschoonen vervalt door verloop van een maand of, indien de benoemde zich buiten het Rijk in Europa bevindt, van twee maanden na den aanvang daarvan. Artikel 416. Behoudens het bepaalde bij het volgend artikel, kan iedere voogd of toeziende voogd zich van zijn bediening doen ontslaan, indien: 1°. hij aantoont, dat hij ten gevolge van een sedert den aanvang zijner bediening opgekomen geestelijk of lichamelijk gebrek niet meer in staat is dezelve waar te nemen; 2°. hij den vijf en zestig-jarigen leeftijd bereikt heeft; 3°. een daartoe bevoegd persoon zich schriftelijk heeft bel- eid verklaard de voogdij of toeziende voogdij over te nemen en de kantonrechter deze overneming in het belang der minderjarigen acht. De vrouw, die ongehuwd zijnde met een voogdij of toeziende voogdij is belast, kan zich daarvan doen ontslaan nadat zij in het huwelijk is getreden. Bijlagen 25 3 Tweede Kamer 29 Wijziging van de bepalingen betreffende bet kinderrecht, voorkomende in liet eerste boek van bet Burgerlijk Wetboek, enz. Artikel 416a. De vader en de moeder kunnen op geen der in deze afdeeling genoemde gronden zich van de voogdij of van de toeziende voogdij over hun eigen kinderen verschoonen of daarvan ontslagen worden. ACHTSTE AFDEELING. Van de onbevoegdheid tot de voogdij en toeziende voogdij. Artikel 417. Onbevoegd tot iedere voogdij en toeziende voogdij zijn minderjarigen, krankzinnigen en onder curateele gestelden. Wanneer een voogd of toeziende voogd op een der bovengenoemde gronden tot de voogdij of toeziende voogdij onbevoegd is, zal de kantonrechter hem ontslaan en door een anderen voogd of toezienden voogd vervangen. Hij doet zulks op verzoek van den toezienden voogd of voogd, van de bloedof aanverwanten des minderjarigen, van den voogdijraad, van de Bch.uldeiscb.ers of andere belanghebbenden, of ambtshalve. Na verval van den grond zijner onbevoegdheid kan de ontslagen ouder-voogd of ouder-toeziende voogd op zijn verzoek, in plaats van dengene, die hem vervangt, wederom met de voogdij of toeziende voogdij worden belast, indien de kantonrechter overtuigd is, dat het kind wederom aan den ouder mag worden toevertrouwd. Artikel 417a. Zij, die van het gezag — daaronder begrepen de toeziende voogdij — over zekere minderjarigen zijn ontheven of ontzet, zijn onbevoegd tot de voogdij en toeziende voogdij over deze minderjarigen, behoudens nochtans het bepaalde bij de artikelen 874fc en 425. NEGENDE AFDEELING. Van de ondertoezichtstelling van onder voogdij staande minderjarigen. Artikel 418. Kinderen, die onder voogdij staan van natuurlijke personen, kunnen onder toezicht worden gesteld. Op deze ondertoezichtstelling zijn de bepalingen der artikelen 3G5—372/) en 373 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande nochtans, dat deze ondertoezichtstelling ook door den voogd of den toezienden voogd verzocht kan worden. De kosten, bedoeld in artikel 372c, komen, indien een of beide ouders in leven zijn, te hunnen laste. Voor zooverre de ouders onvermogend zijn, of indien zij beiden zijn overleden, komen bedoelde kosten ten laste van den minderjarige. Voor zooverre ook deze laatste onvermogend is, blijven zij ten laste van den staat. TIENDE AFDEELING. Van ontzetting en ontheffing van voogdij en toeziende voogdij. Ontzetting: Algemeene bepalingen. Artikel 419. Indien de arrondissements-rechtbank zulks in het belang dier minderjarigen noodzakelijk oordeelt, kan zij een voogd of toezienden voogd ten aanzien van een of meer tot eenzelfde voogdij behoorende minderjarigen ontzetten op grond van: 1°. slecht levensgedrag; 2°. onbekwaamheid tot de uitoefening zijner voogdij of toeziende voogdij, misbruik zijner bevoegdheid of verwaarloozing zijner verplichtingen; 3°. de omstandigheid, dat hij op een der beide voorgaande gronden van een andere voogdij of toeziende voogdij — of op overeenkomstige gronden van de ouderlijke macht — is ontzet; 4°. de omstandigheid, dat hij in staat van faillissement verkeert ; 5°. de omstandigheid, dat hij in persoon, of dat zijn vader, moeder, echtgenoot of kind met den minderjarige een proces voert, waarbij diens staat of een aanmerkelijk gedeelte van diens vermogen 'betrokken is; 6°. onherroepelijke veroordeeling: a. wegens opzettelijke deelneming aan eenig misdrijf met een onder zijn gezag staanden minderjarige; h. wegens het plegen tegen zoodanigen minderjarige van een der misdrijven, omschreven in de titels XIII—XV en XYIll—XX van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht; c. tot een vrijheidsstraf van twee jaar of langer; 7". het in ernstige mate veronachtzamen van de aanwijzingen van den gezinsvoogd; 8°. het bestaan van gegronde vrees voor verwaarloozing van de belangen van een onder zijn gezag staanden minderjarige, doordat hij den minderjarige terugeischt of terugneemt van anderen, die deszelfs verzorging en opvoeding op zich genomen hébben. Onder misdrijf worden in dit artikel begrepen medeplichtigheid aan en poging tot misdrijf. Artikel 419a. De ouder-voogd kan noch op grond van onbekwaamheid, noch op de onder 4°. en 5°. genoemde gronden ontzet worden. Ontzetting van een met voogdij belasten rechtspersoon kan slechts op de onder 2°.—5°. genoemde gronden geschieden. Zijn ontzetting kan echter bovendien plaats hebben, indien hij nalaat den voogdijraad overeenkomstig artikel 399 op de hoogte te houden van de plaatsen, waar de hem toevertrouwde minderjarigen zich bevinden, of wel het door den voogdijraad uit te oefenen toezicht of het maandelijksch bezoek van den toezienden voogd belemmert of verhindert. Artikel 420. Ontzetting van de voogdij of toeziende voogdij kan slechts worden uitgesproken op verzoek van: den toezienden voogd of den voogd; een der bloedof aanverwanten der minderjarigen tot en met den vierden graad; den voogdijraad; of op vordering van het openbaar ministerie. In het geval, bedoeld bij artikel 419, onder 8°., kan de ontzetting bovendien verzocht worden door dengene, die de verzorging en opvoeding van den minderjarige op zich genomen heeft. In het geval, bedoeld bij artikel 451, kan de rechtbank de ontzetting uitspreken, ook al had de voogdij raad haar niet verzocht. Schorsing van voogden en toeziende voogden en toevertrouwing van minderjarigen aan den voogdijraad. Artikel 421. Indien de rechtbank zulks in het belang der kinderen noodzakelijk acht, kan zij een voogd of toezienden voogd, wiens ontzetting verzocht of gevorderd is, hangende haar onderzoek geheel of gedeeltelijk in de uitoefening zijner voogdij of toeziende voogdij over een o!' meer der minderjarigen schorsen. Gelijke bevoegdheid komt haar toe ten opzichte van een ouder-voogd, wiens ontheffing verzocht of gevorderd is, in het geval, bed bij artikel 3"4b. tweede lid, onder b. Bij schorsing van den voogd vertrouwt de rechtbank do minderjarigen voorloopig toe aan den voogdijraad, «aarbij zij dezen laatste ten aanzien van persoon en vermogen der minderjarigen zoodanige bevoegdheden verleent", als zij geschikt zal achten. De in dit artikel bedoelde beschikkingen blijven van kracht, totdat de uitspraak omtrent de ontzetting of de ontheffing in kracht van gewijsde is gegaan. 11e rechtbank 'Kan haai' evenwel met ingang van een vroeger tijdstip herroepen. Artikel 421a. Op grond van feiten, die tot ontzetting van de voogdij kunnen leiden, kan de officier van justitie, indien hij zulks in hei be Handelingcn der Staten-Generaal. Bijlagen. 1946—1947. 30 25 3 Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in hel eerste hoek van het Burgerlijk Wetboek, en/.. lang der minderjarigen noodzakelijk acht, dezelven aan de macht van den voogd onttrekken en voorloopig aan den voogdijraad toevertrouwen. Gelijke bevoegdheid komt hem toe op grond van leiten, die tot ontheffing van de voogdij kunnen leiden, in het geval, bedoeld bij artikel 374b, tweede lid, ondelh. De bepalingen van de laatste drie leden van artikel 374/ zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 422. Op de kosten, die de voogdijraad ten behoeve der hem toevertrouwde minderjarigen maakt, is, indien een of beide ouders in leven zijn, artikel 374g van overeenkomstige toepassing. Zijn beide ouders overleden, dan komen bedoelde kosten ten laste van den minderjarige. Voor zooverre deze onvermogend is, blijven de kosten ten laste van den staat. Ontheffing: Algemeene bepaling. Artikel 423. De rechtbank kan — mits het belang der kinderen zich daartegen niet verzet — een ouder-voogd van de voogdij over een of meer zijner kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. Op deze ontheffing zijn de bepalingen der artikelen 374a en 3716, lid 1 en lid 2, onder b, van overeenkomstige toepassing. Gevolgen van ontzetting en ontheffing. Artikel 424. Indien de rechtbank de ontzetting of ontheffing uitspreekt, voorziet zij tevens in de voogdij of toeziende voogdij, of zoo noodig in beide. Ieder, die tot uitoefening der voogdij of toeziende voogdij bevoegd is, kan tijdens het onderzoek schriftelijk aan de rechtbank verzoeken daarmede te worden belast. Ingeval van ontzetting of ontheffing van een ouder, die na de gerechtelijke ontbinding zijns huwelijks de voogdij uitoefent, kan de andere ouder — mits tot de voogdij bevoegd — te allen tijde verzoeken met de uitoefening hiervan te worden belast. Dit verzoek wordt slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat, dat bij inwilliging de belangen der kinderen zouden worden verwaarloosd. De rechtbank, die het bij het derde lid bedoelde verzoek heeft afgewezen, kan deze beschikking steeds wijzigen. Zij doet zulks echter slechts op verzoek van laatstbedoelden ouder en niet dan op grond van omstandigheden, waarmede de rechter, die de te wijzigen beschikking gegeven heeft, geen rekening heeft kunnen houden. Herstel van den ontzetten of ontheven ouder-voogd of ouder-toezienden voogd. Artikel 425. De ontzette of ontheven ouder-voogd of ouder-toeziende voogd kan op den voet van de artikelen 3747c en 3747 met het gezag over zijn kind — daaronder begrepen de toeziende voogdij — worden bekleed. ELFDE AFDEELIXG. Van het toezicht van den voogd over den persoon van den minderjarige. Artikel 426. De voogd draagt zorg, dat de minderjarige wordt verzorgd en opgevoed, zulks overeenkomstig diens vermogen. De minderjarige is zijn voogd eerbied verschuldigd. Tan het beheer van den voogd. Algemeene bepaling. Artikel 427. De voogd vertegenwoordigt den minderjarige in burgerlijke handelingen. De voogd moet het vermogen van den minderjarige als een goed huisvader beheeren. Bij slecht beheer is hij voor de daaraan te wijten schade aansprakelijk. Indien goederen, die den minderjarige geschonken of vermaakt zijn, onder bewind gesteld zijn, is de voogd bevoegd van den bewindvoerder rekening en verantwoording te vorderen. Vervalt het bewind, dan komen de goederen onder het beheer van den voogd. Boedelbeschrijving. Artikel 428. De voogd zorgt, dat bij den aanvang zijner voogdij het vermogen van den minderjarige onverwijld in het bijzijn van den toezienden voogd geïnventariseerd wordt. Binnen acht weken na den aanvang zijner voogdij levert de voogd de boedelbeschrijving of een afschrift daarvan in ter griffie van het kantongerecht zijner woonplaats. Onder boedelbeschrijving wordt mede verstaan de verklaring van den voogd, dat de minderjarige geen vermogen bezit. De kantonrechter doet binnen tien dagen na de inlevering der boedelbeschrijving den voogd oproepen. Bij diens verschijning doet de kantonrechter den voogd — voor zooverre uit de boedelbeschrijving niet blijkt, dat deze zulks reeds gedaan heeft •— derzelver deugdelijkheid onder eede bevestigen; voorts bepaalt hij, hoe de penningen van den minderjarige bewaard zullen worden, terwijl hij tevens kan bevelen, dat de effecten aan toonder van den minderjarige bij de Nederlandsche Bank in bewaring worden gegeven. Artikel 429. Indien binnen den in het tweede lid van het voorgaande artikel gestelden termijn geen boedelbeschrijving is ingeleverd, doet de kantonrechter binnen tien dagen na het einde daarvan den voogd en den toezienden voogd ten verhoore oproepen. Na verhoor van den voogd en tenzij deze hierbij schriftelijk en onder eede verklaard heeft, dat de minderjarige geen vermogen bezit, bepaalt de kantonrechter een naderen termijn, binnen welken de boedelbeschrijving alsnog kan worden ingeleverd . Artikel 430. In de boedelbeschrijving moet de voogd opgeven, wat hij van den minderjarige te vorderen heeft. Bij gebreke hiervan zal hij zijn vorderingsrecht niet voor diens meerderjarigheid kunnen uitoefenen. Zoolang de voogd zijn vorderingsrecht niet kan uitoefenen, loopt er geen verjaring tegen hem en draagt de hoofdsom zijner vordering geen interessen. Artikel 431. De bepalingen van de drie voorgaande artikelen zijn van overeenkomstige toepassing, wanneer de minderjarige gedurende de voogdij door schenking, making of vererving vermogen verkrijgt. De ontvanger der Successierechten, wien ambtshalve bekend is, dat de minderjarige vermogen verkregen heeft, is verplicht den kantonrechter van diens woonplaats hiervan te verwittigen. Handelingsbevoegdheid van den voogd. Artikel 432. De voogd kan, onverminderd zijn aansprakelijkheid voor aan zijn slecht beheer te wijten schaden, voor den minderjarige alle handelingen verrichten, welke hij in diens belang noodzakelijk, 'nuttig of vvenschelijk acht, behoudens het bepaalde bij de volgende artikelen. Handelingen, door den voogd verricht in strijd met de artikelen 438 en 439, kunnen niet op grond daarvan nietig verklaard worden. De voogd kan zonder machtiging van den kantonrechter: 1°. geen onroerende zaken, schepen, effecten, aandeelen, inschulden of andere onlichamelijke roerende zaken van den minderjarige vervreemden of bezwaren; 2°. roerende goederen, andere dan onder 1°. genoemd, slechts vervreemden door verkoop in het openbaar; 3°. geen voorrechten van den minderjarige op zaken van derden prijsgeven of verminderen; TWAALFDE AFDEELIXG. Artikel 433. 25 3 3i Wijziging van Ie bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste hoek van het Burgerlijk Wetboek, enz. 4°. geen den minderjarige opgekomen erfenis verwerpen; 5°. geen den minderjarige opgekomen making of schenking, waaraan lasten of voorwaarden zijn verbonden, aannemen of weigeren; 6°. geen gelden ten laste van den minderjarige opnemen; 7°. over geen geschil, waarbij de minderjarige betrokken is, een dading aangaan, behalve in het geval van artikel 19 van het Wetboek van Burgerlijke Eechtsvordering. In de gevallen, onder 1°. en 2°. bedoeld, wordt geen machtiging gevorderd, indien de verkoop geschiedt krachtens rechterlijk bevel. Zonder machtiging van den kantonrechter mag de voogd een boedel, waartoe de minderjarige gerechtigd is, niet onverdeeld laten. Artikel 434. De voogd kan, zonder dat de kantonrechter de te sluiten overeenkomst goedkeurt, geen goederen van den minderjarige koopen of huren. Ingeval van openbare verkooping of verhuring moet de goedkeuring binnen een maand daarna zijn aangevraagd. Artikel 435. Voor zooverre te goeder trouw door derden verkregen rechten hierdoor niet geschaad worden, kan de in strijd met artilcel 433, lid 1, of artikel 434 verrichte handeling worden nietig verklaard op vordering van: a. den voogd en toezienden voogd; (). den meerderjarig gewordene; c. de erfgenamen des minderjarigen. De vordering wordt afgewezen, indien de handeling den minderjarige geen nadeel heeft berokkend. Artikel 436. De voogd kan, zonder dat de kantonrechter de te sluiten overeenkomst goedkeurt, geen inschuld ten laste van den minderjarige, noch eenig zakelijk recht op diens goederen van een derde verkrijgen. Ontbreekt deze goedkeuring, dan is de overeenkomst krachteloos. Artikel 437. De voogd kan zonder machtiging van den kantonrechter niet voor den minderjarige als eischer of als verweerder in rechten optreden of tegen eenige uitspraak opkomen. De voogd mag niet zonder machtiging van den kantonrechter in een tegen den minderjarige ingestelden eisch of gedane uitspraak berusten. Artikel 438. Zonder machtiging van den kantonrechter mag de voogd de penningen van den minderjarige niet anders beleggen dan: a. in onroerende goederen; b. in inschulden, verzekerd door eerste hypotheek op onroerende goederen of schepen, waarvan de waarde ten minste anderhalf maal zoo groot is als de hoofdsom der inschuld; c. in de waarden, genoemd in artikel 5 van de Beleggingswet; d. in inleggingen bij de Kijkspostspaarbank op boekjes, bestemd voor de belegging van gelden van minderjarigen. Artikel 439. Wanneer het vermogen van den minderjarige of een gedeelte daarvan is geplaatst in een onderneming van handel, landbouw of nijverheid, mag de voogd de zaken voor rekening, hetzij van den minderjarige alleen, hetzij van dezen met anderen, niet voortzetten dan met machtiging van den kantonrechter. Artikel 440. De voogd kan een den minderjarige opgekomen erfenis niet anders aanvaarden dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Artikel 411. s De voogd kan den kantonrechter machtiging vragen om zich op eigen verantwoordelijkheid, doch op kosten van den minderjarige, door een of meer bezoldigde bewindvoerders in zijn beheer te laten bijstaan. Artikel 441a. Een ingevolge de voorgaande artikelen vereischte machtiging verleent de kantonrechter den voogd slechts, indien zulks hem in het belang van den minderjarige noodzakelijk, nuttig of wenschelijk blijkt te zijn. Hij kan aan de machtiging zoodanige voorwaarden verbinden, als hij dienstig oordeelt. Artikel 411b. Indien de kosten van een ten behoeve van een minderjarige bevolen maatregel bij rechterlijke beschikking te diens laste zijn gebracht, treedt — ingeval dientengevolge het vermogen van den minderjarige moet worden aangesproken — in de plaats van de bij artikel 433 bedoelde machtiging des kantonrechters, diens aanwijzing van de goederen, welke verkocht of bezwaard zullen worden. Toezicht op het beheer. Artikel 442. De voogd doet jaarlijks ten overstaan van den kantonrechter van zijn woonplaats aan den toezienden voogd rekening van het door hem gevoerde beheer over het vermogen des minderjarigen. De kantonrechter kan — ook ambtshalve — de voogd van deze verplichting ontheffing vcrleenen, dan wel hem toestaan eens in de twee of drie jaar te zijnen overstaan rekening te doen. Aan deze beschikking, die de kantonrechter te allen tijde kan intrekken, kan hij zoodanige voorwaarden verbinden, als hij in het belang van den minderjarige wenschelijk zal achten. Een verplichting, als in de voorgaande leden bedoeld, rust op den ouder-voogd slechts, indien zij hem door den kantonrechter op verzoek van den toezienden voogd dan wel ambtshalve is opgelegd. De datum voor het doen van bovenbedoelde rekening wordt door den kantonrechter bepaald. Indien de kantonrechter heeft bepaald: a. welk bedrag jaarlijks voor de verzorging en opvoeding van den minderjarige mag worden besteed, of b. hoeveel de kosten van het beheer van diens vermogen jaarlijks mogen bedragen, behoeft de voogd de besteding dezer bedragen niet gespecificeerd te verantwoorden. Bij gelegenheid van het doen van bedoelde rekening kan de kantonrechter bevelen, dat de effecten aan toonder van den minderjarige bij de Nederlandsche Bank in bewaring worden gegeven. Artikel 443. De voogd mag alle noodzakelijke, betamelijke en behoorlijk gerechtvaardigde uitgaven in rekening brengen. Voor zich zelf mag hij geen loon berekenen, tenzij hem bij de akte, waarbij hij door een ouder benoemd is, loon is toegekend. Artikel 444. 32 25 Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voor Artikel 445. De periodiek door den voogd gedane rekening of een eensluidend afschrift daarvan blijft berusten ter griffie van liet kantongerecht. Artikel 446. De kantonrechter kan ten verzoeke van den toezienden voogd of ambtshalve de schade vaststellen, die de minderjarige blijkens de rekening door slecht beheer van den voogd geleden beeft, en dezen laatste tot vergoeding daarvan veroordeelen. Zekerheidstelling door den voogd. Artikel 447. De kantonrechter kan te allen tijde bevelen, dat de voogd voor zijn beheer zekerheid stelle. Hij stelt het bedrag en den aard der zekerheid vast. Inpandgeving van effecten aan toonder van den voogd geschiedt door hun inbewaargeving bij de Kederlandscbe Bank. De kantonrechter bepaalt een redelijken termijn, binnen welken de voogd hem te zijnen genoegen moet aantoonen, dat hij de van hem verlangde zekerheid gesteld heeft. De kantonrechter kan den voogd toestaan een gestelde zekerheid door een andere te vervangen. Indien het belang van den voogd bet vervallen van een gestelde zekerheid volstrekt eischt, kan de kantonrechter hem machtigen daarvan namens den minderjarige afstand te doen. Artikel 448. De door den voogd gestelde zekerheid houdt op, zoodra zijn rekening en verantwoording is - urd, ot zoodra de tot zijn voogdijbeheer betrekkelijke rechtsvorderingen overeenkomstig artikel 460 verjaard zijn. Alsdan worden op kosten van den minderjarige hypothecaire inschrijvingen doorgehaald en pandrechten op inschrijvingen in de grootboeken donationale schuld of op inleggingen bij de Bijkspi stspaarbank opgeheven. Maatregelen bij tekortkomingen van den vocgd en van den toezienden voogd. Artikel 449. Indien de voogd in gebreke blijft: a. gehoor te geven aan de oproeping van den kantonrechter, bedoeld in artikel 428, derde lid; h. een boedelbeschrijving in t" leveren; e. op dei' dooi' den kantonrechter bepaalden datum zijn periodieke rekening te doen; (l. de effecten aan toonder van den minderjarige op diens naam ie doen stellen of op de door den kantonrechter voorgeschreven wijze ie bewaren; e. den kantonrechter hei bewijs te leveren, dat hij een van hem verlangde zekerheid gesteld heeft; f. .' ing te betalen, waartoe de kantonrechter hem ingevolge artikel 446 veroordeeld heeft, kan de kantonrechter <\vn voogdijraad hiermede in kennis stellen. Arüki 1 450. Insgelijks kan de kantonr 'h i t den \ ad ermede in kennis stellen, dat: K. do voogd in gevallen, waarin bij daartoe machtiging van den kantonrechter o . zijn beheer eigenmachtig voert; b. hij zich in zijn beheer aan ontrouw, plichtsverzuim of misbruik van bevoegdheid blijkt te hebben schuldig gemaakt. Artikel t51. De voogdijraad, die van den kantonrechter zoodanige mededeelbar ontvangt, onderwerpt — na onderzoek van de overige - i' van den voogd jegens den minderjarige —• b weken mi ddagteekening der bedoelde mededeeling aan het ooi-d shtbank de vraag, of ontzetting van den voogd op grond van artikel 419, eerste lid, onder 2°., moet volgen. 3 komende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. Artikel 452. Indien de toeziende voogd in gebreke blijft de periodieke rekening van den voogd op te nemen, zijn de artikelen 450 en 451 van overeenkomstige toepassing. Slotbepalingen. Artikel 453. Indien minderjarigen, die onder voogdij van verschillende voogden staan, goederen gemeen hebben, kan de rechter, wien de benoeming van een dezer voogden is opgedragen, een hunner of een derde aanwijzen om deze goederen tot dcrzelver scheiding en deeling te beheeren. De aangewezen bewindvoerder stelt de door den rechter van hem verlangde waarborgen. Komt de in het eerste lid omschreven bevoegdheid aan verschillende rechters toe, dan vervalt dezelve, nadat een hunner daarvan heeft gebruik gemaakt. Artikel 454. De voogd en de toeziende voogd zijn verplicht ter griffie van het kantongerecht kennis te geven van elke verandering in hun woonplaatsen. DERTIENDE AFDEKLIXG. Van de rekening en verantwoording bij het einde der voogdij. Artikel 455. Xa bet einde van zijn beheer doet de voogd daarvan onverwijld rekening en verantwoording; de kosten hiervan worden door den voogd voorgeschoten. Artikel 456. Deze rekening en verantwoording doet de voogd hetzij aan den meerderjarig gewordene, hetzij aan de erfgenamen van den minderjarige, wanneer deze overleden is, hetzij aan zijn opvolger ia het beheer. Artikel 457. Bedoelde rekening en verantwoording wordt afgelegd ten overstaan van den kantonrechter, binnen wiens ressort de voogd, wiens beheer eindigt, woonplaats heeft, en zoo mogelijk in bet bijzijn van den toezienden voogd. Geschillen, welke bij de aflegging der rekening en verantwoording mochten rijzen, beslist de kantonrechter. Blijft een der partijen in gebreke tot deze aflegging van rekening en verantwoording mede te werken, dan zijn de artikelen 771 en volgende van bet Wetboek van Burgerlijke Bechtsvordering van toepassing. Artikel 458. Nietig zijn alle overeenkomsten betreffende de voogdij of de voogdijrekening, tussehen den voogd of den toezienden voogd en den meerderjarig gewordene aangegaan, voordat met inachtneming van de bepalingen dezer afdeeling rekening en verantwoording is afgelegd. Artikel 459. Bijlagen 25 3 Tweede Kamer 33 Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. C. Van de voogdijraden. Artikel 461. In ieder arrondissement is ten minste één voogdijraad. De wet bepaalt de taak en de bevoegdheden van de voogdijraden. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden hun samenstelling, aantal, gebied, zetel en werkwijze geregeld, alsmede de wijze, waarop de door de voogdijraden gemaakte kosten door hen worden verantwoord en door den staat betaald. Artikel 461a. Iedere voogdijraad kan in het geheele Rijk in Europa optreden ten behoeve van de minderjarigen, die binnen zijn gebied hetzij hunne woonplaats of laatste woonplaats, hetzij hun werkelijk verblijf hebben. Indien op grond van deze bepaling twee voogdijraden bevoegd zouden zijn ten behoeve van ecnzelfden minderjarige op ie treden, doet het optreden van een dezer voogdijraden de bevoegdheid van den andere eindigen. Ten behoeve van Xederlandsche minderjarigen, die binnen het Kijk in Europa noch woonplaats, noch laatste woonplaats, noch werkelijk verblijf hebben, is de voogdijraad te Amsterdam bevoegd op te treden. Artikel 461b. De voogdijraden zorgen voor de minderjarigen, die hun krachtens eenig wettelijk voorschrift door den rechter of den officier van justitie voorloopig zijn toevertrouwd. De voogdijraad draagt zorg, dat de gelden, die hem ten behoeve van het onderhoud van minderjarigen worden uitgekeerd, aan de daarop rechthebbenden worden uitbetaald en ziet toe, dat zij overeenkomstig hun 'bestemming worden besteed. Artikel 461c. Indien den voogdijraad blijkt, dat een minderjarige niet onder het wettelijk vereischte gezag staat, of dat dit gezag niet over hem wordt uitgeoefend, verzoekt hij den rechter in de gezagsuitoefening over dezen minderjarige te voorzien. Indien zulks ter voorkoming van den zedelijken of lichamelijken ondergang van zoodanigen minderjarige dringend en onverwijld noodzakelijk is, kan de officier van justitie hem voorloopig aan den voogdijraad toevertrouwen; deze laatste wendt zich in dit geval binnen zes weken tot den rechter, teneinde een voorziening in het gezag over dezen minderjarige te verkrijgen. De voogdijraad kan den rechter, die in het gezag over den minderjarige zal moeten voorzien, verzoeken hem voor den duur der voorloopige toevertrouwing ten aanzien van diens vermogen zoodanige bevoegdheden te verleenen, als de rechter geschikt zal achten. De door den voogdijraad ten behoeve van een hem toevertrouwden minderjarige noodzakelijk te maken kosten vordert de voogdijraad zooveel doenlijk terug van de ouders van dien minderjarige, of — indien dezen onvermogend dan wel overleden zijn — van dien minderjarige zelf. Artikel 461d. De woningen en gestichten, waar met voogdij belaste rechtspersonen minderjarigen geplaatst hebben, worden door iederen voogdijraad in zijn gebied bezocht, zoo vaak hij dit tei beoordeeling van den toestand der minderjarigen dienstig acht. Artikel 461e. De gemeentebesturen en ambtenaren van den burgerlijken stand verschaffen den voogdijraden kosteloos alle inlichtingen en verstrekken hun kosteloos alle afschriften en uittreksels uit hun registers, welke deze raden ter uitvoering hunner taak van hen vragen; de te verstrekken afschriften en uittreksels zijn vrij van zegel. Alle verzoeken, welke de voogdijraden ter uitvoering hunner taak tot den rechter richten, worden kosteloos behandeld; de grossen, afschriften en uittreksels, welke zij tot dat doel aanvragen, zijn vrij van zegel en worden hun door de griffiers vrij van alle kosten uitgereikt. Alle stukken en exploitcn, die van de voogdijraden uitgaan, zijn vrij van zegel en worden, voor zooverre hun registratie vereischt is, gratis geregistreerd. Exploiten, ten verzoeke van de voogdijraden door de deurwaarders uitgebracht, worden vergoed volgens het gewone tarief. Procureurs, van wier diensten de voogdijraden gebruik maken, kunnen salaris in rekening brengen. Wanneer de voogdijraden zich op grond van een der bepalingen van dezen titel of van de titels XI, XII, XII A, XIII, XVI of XVI A van dit boek tot den rechter wenden, kunnen zij zonder procureur of advocaat optreden. Artikel XI. Na den in artikel X vervatten vijftienden titel wordt ingevoegd een nieuwe Titel, luidende: ZESTIENDE TITEL. Van onderhoudsverplichtingen tusschen bloeden aanverwanten. EERSTE AFDEEUXG. Van de onderhoudsverplichtingen tusschen bloeden aanverwanten in rechte linie. Artikel 462. Een kind heeft geen rechtsvordering tegen zijn ouders tot het bekomen van een gevestigden stand door huwelijksuitzet of op andere wijze. Artikel 463. Ieder is verplicht zijn behoeftige bloedverwanten in de rechte linie te onderhouden. Artikel 464. Behuwd-kinderen zijn verplicht hun behoeftige schoonouders te onderhouden; deze verplichting is wederkeerig. Bedoelde verplichting bestaat niet: o. tusschen de schoonouders en hun behuwd-kind, indien diens huwelijk ontbonden is en daaruit geen nakomelingen in leven zijn; b. jegens een behuwd-kind, wiens huwelijk ontbonden is, nadat tegen hem een eisch tot echtscheiding is toegewezen ; c. jegens een behuwd-kind, tegen hetwelk een eisch tot scheiding van tafel en bed is toegewezen, nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan; d. jegens een van het gezag over zijn wettige kinderen ontzet behuwd kind, wiens huwelijk is ontbonden; e. jegens een hertrouwde schoonmoeder of schoondochter. Artikel 465. Tusschen een natuurlijk kind en zijn moeder bestaat de wederkeerige verplichting elkaar in geval van behoeftigheid te onderhouden. Tusschen een natuurlijk kind en zijn vader bestaat zoodanige wederkeerige verplichting slechts, wanneer de vader het kind erkend heeft; de vader kan zijnerzijds echter geen aanspraak op onderhoud maken, wanneer hij het kind eerst na diens meerderjarigheid heeft erkend. Artikel 466. Wanneer degene, die tot onderhoud verplicht is, bewijst buiten staat te zijn het geld, daartoe vereischt, op te brengen, kan de rechtbank bevelen, dat hij dengene, aan wien hij onderhoud verschuldigd is, bij zich in huis zal nemen en aldaar van het noodige voorzien. Ouders zijn steeds bevoegd den rechter te verzoeken hun toe te staan zich van hun onderhoudsplicht jegens hun behoeftig meerderjarig kind op de in het eerste lid omschreven wijze (e kwijten. Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 194(3—1947. 34 25 3 Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voor TWEEDE AFDEELING. Van de onderhoudsverplichtingen van ouders jegens hun minderjarige hinderen. Artikel 467. Ouders zijn verplicht naar draagkracht te voorzien in de verzorging en opvoeding hunner minderjarige kinderen. Artikel 468. Wordt deze verplichting niet behoorlijk nagekomen door een ouder, die het gezag over zijn kinderen niet uitoefent, dan kunnen, behoudens in het geval bedoeld bij artikel 344, eerste lid, zoowel de voogdijraad, als degene, die over de kinderen het gezag uitoefent, de rechtbank verzoeken het bedrag te bepalen, dat deze ouder — wekelijks, maandelijks of driemaandelijks — ten behoeve zijner kinderen aan den voogdijraad zal moeten uitkeeren. Artikel 469. Op verzoek van belanghebbenden of van den voogdijraad kan de rechtbank de bepaling van het in artikel 468 bedoelde bedrag verbinden aan: a. de voogdijregeling, die zij naar aanleiding van de gerechtelijke ontbinding des huwelijks ten aanzien van de minderjarige kinderen der echtgonooten treft; b. elke wijziging der onder a bedoelde regeling; c. de regeling van de uitoefening van de ouderlijke macht na scheiding van tafel en bed; d. elke wijziging der onder c bedoelde regeling; e. een ingevolge artikel 304a gegeven voorziening in de voogdij; ƒ. de beslissing, waarbij een ouder van het gezag over zijn kinderen wordt ontheven of ontzet. Artikel 469a. Indien de rechter of de voogdijraad krachtens een bevoegdheid, hem bij eenige bepaling der voorgaande titels toegekend, de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige geheel of ten deele ten laste van den staat brengt, geschiedt zulks met inachtneming van regelen, bij algemeenen maatregel • van bestuur te stellen. Artikel XII. Vóór den zeventienden titel wordt ingevoegd een nieuwe Titel luidende: ZESTIENDE TITEL A. Van de bepaling, wijziging en intrekking van uitkeeringen tot onderhoud. Artikel 470. Het onderhoud, krachtens dit boek verschuldigd, wordt bepaald, eenerzijds naar de behoeften van den tot onderhoud gerechtigde, anderzijds naar het inkomen en vermogen van den tot uitkeering verplichte in verband met het getal en de hoedanigheid der andere personen, wier onderhoud volgens dit boek te zijnen laste komt. Overeenkomsten, waarbij van een krachtens dit boek verschuldigd onderhoud wordt afgezien, zijn niet verbindend. Artikel 471. De bij overeenkomst of door den rechter vastgestelde uitkeering itot onderhoud kan door de rechtbank worden gewijzigd of ingetrokken. Zij gaat hiertoe slechts over op verzoek van den tot onderhoud veroordeelde of van dengene, aan wien of te wiens behoeve de uitkeering betaald wordt, en alleen op grond van deze overweging, dat de uitkeering niet of niet meer voldoet aan de maatstaven, naar welke zij ingevolge artikel 470 moet worden bepaald. Artikel 472. De rechter, die een uitkeering tot levensonderhoud bepaalt, wijzigt of intrekt, stelt tevens den dag vast, waarop deze bepa komende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. hng, wijziging of intrekking in werking treedt, en bepaalt zoo noodig het bedrag, dat dienvolgens moet worden bijbetaald of terugbetaald. Artikel XIII. De zeventiende titel ondergaat de volgende wijzigingen: Het tweede lid van artikel 478 wordt gelezen: Nogtans zal hij voor zijn 21sten verjaardag geen huwelijk kunnen sluiten, zonder de door artikelen 92 en 93 vereischte toestemming zijner ouders of grootouders, of het deze toestemming vervangende regterlijk verlof te hebben verkregen. Het tweede lid van artikel 480 wordt gelezen: Zij wordt niet verleend tegen den wil der ouders, voor zooverre dezen het gezag over den minderjarige uitoefenen, met inachtneming nogtans van het tweede lid van artikel 356. Het eerste lid van artikel 481 wordt gelezen: Voordat de kantonregter eene beslissing neemt, worden — voor zooverre zij niet van het gezag over hem zijn ontzet — zoo mogelijk beide ouders van den minderjarige opgeroepen. Staat de minderjarige onder voogdij, dan worden bovendien zijn voogd en toeziende voogd en desgewenscht zijne bloeden aanverwanten opgeroepen. Het tweede lid van artikel 485 wordt gelezen: De intrekking geschiedt op verzoek van den voogd of toezienden voogd van den minderjarige, of — met inachtneming van het tweede lid van artikel 356 — op verzoek van een zijner ouders, voor zooverre dezen het gezag over hem uitoefenen. Artikel XIY. De achttiende titel ondergaat de volgende wijzigingen: In artikel 503 worden de woorden ,,de vijfde afdeeling van den zestienden titel van dit boek" vervangen door de woorden „artikel 393 van dit wetboek en bij de artikelen 957—960 van het Wetboek van Burgerlijke Itegtsvordering". Artikel 506 wordt in twee artikelen gesplitst en gelezen: Artikel 506. Een onder curatele gestelde wordt geacht in de onmogelijkheid te verkeeren de ouderlijke macht uit te oefenen; zijne minderjarige kinderen kunnen evenwel geen huwelijk aangaan, noch bedingen deswege maken, dan met inachtneming der voorschriften van de artikelen 92, 93, 94 en 206. Overigens staat de onder curatele gestelde gelijk met den minderjarige. De wegens verkwisting, gewoonte van drankmisbruik of zwakheid van vermogens onder curatele gestelde behoeft tot het aangaan van een huwelijk de toestemming van zijnen curator en toezienden curator. De artikelen 94, eerste lid," 116, 146 en 206 vinden overeenkomstige toepassing. Artikel 507. De artikelen 78a, 375—377, 394, 401, tweede lid, 403—417, 419, 420, 424, 426 en 427—460 van dit wetboek, alsmede de artikelen 4. onder 10°., 900—910, 913—916. 920—924, 947— 949, 956 en 965—968 van het Wetboek van Burgerlijke Kegtsvordering vinden bij curatele overeenkomstige toepassing, met dien verstande nogtans, dat: a. de in genoemde artikelen voorkomende voorschriften betreffende de voogdijraden buiten toepassing blijven; b. in de artikelen 449—452 van dit wetboek, in plaats van „voogdijraad", wordt gelezen „officier van justitie". De huidige artikelen 507 en 514 vervallen. Artikel XY. Het tweede boek ondergaat de volgende wijzigingen: Artikel 909 wordt gelezen: Artikel 909. Indien de overledene natuurlijke kinderen heeft achtergelaten, tot wie hij ingevolge artikel 336 in burgerlijke betrekkingen stond, wordt de nalatenschap gebeurd op de wijze, als bij de volgende artikelen is bepaald. De artikelen 914—916 vervallen. 25 3 35 Wijziging van de bepalingen betreffende liet kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. Artikel 917 wordt gelezen: Artikel 917. De nalatenschap van een natuurlijk kind, overleden zonder nakomelingschap en zonder echtgenoot na te laten, vervalt aan deszelfs moeder, of aan den vader, die hetzelve erkend heeft, of, indien beiden in leven zijn, aan ieder voor de helft. Artikel 920 wordt gelezen: Artikel 920. Indien een bloedverwant zijner moeder overlijdt zonder nabestaanden in erfelijken graad of langstlevenden echtgenoot achter te laten, is het natuurlijk kind gerechtigd de nalatenschap te vorderen met uitsluiting van den staat; gelijk regt op de nalatenschap van eenen bloedverwant zijns vaders heeft slechts het erkende natuurlijk kind. En indien het natuurlijk kind sterft, zonder afstammelingen, noch langstlevenden echtgenoot, noch ouders, noch natuurlijke broeders of zusters of nakomelingen van dezen achter te laten, behoort deszelfs nalatenschap insgelijks, en met uitsluiting van den staat, aan de naaste bloedverwanten zijner moeder, of — indien het door hem erkend is — aan die zijns vaders; met dien verstande, dat — indien zoowel bloedverwanten zijner moeder, als bloedverwanten zijns vaders in leven zijn — de nalatenschap voor de helft aan dezen en voor de helft aan genen behoort. De verdeeling in beide liniën geschiedt volgens de regelen, omtrent gewone erfopvolging voorgeschreven. De aanhef van artikel 955 wordt gelezen: Indien de overledene moeder van wettige en natuurlijke, of vader van wettige en erkende natuurlijke kinderen was, zullen deze natuurlijke kinderen uit de enz. Artikel 963 wordt gelezen: Artikel 963. Het natuurlijke kind heeft een wettelijk erfdeel in de nalatenschap van zijne moeder, en — indien het door dezen erkend is van zijnen vader. Dit wettelijk erfdeel is gelijk aan de helft van zijn erfdeel bij versterf. De aanhef van art. 964 wordt gelezen: Bij gebreke van legitimarissen mogen de enz. Het eerste lid van artikel 1124 wordt gelezen: Artikel 1124. De deskundigen worden benoemd door de belanghebbenden of ingeval van verschil, alsmede, wanneer zich onder de erfgenamen personen bevinden, die het vrije beheer over hunne goederen niet bezitten — door den kantonregter. De te dezen bevoegde kantonregter is die, binnen wiens kanton de erfenis is opengevallen, of — voor zooverre het de waardeering van onroerende goederen betreft — die, binnen wiens kanton deze goederen gelegen zijn. . In den tweeden regel van artikel 1143 wordt „onderhoud" vervangen door „verzorging". In artikel 1105, onder 7°., wordt tusschen „hunne" en voogden" ingevoegd „ouders,"; voorts wordt „zestienden titel' vervangen door „vijftienden titel" en „onderhoud en opvoeding" door „verzorging en opvoeding". Artikel XYI. Het derde boek ondergaat de volgende wijzigingen: Artikel 1484 vervalt. In het eerste lid van artikel 1638<; wordt het woord „beslaglegger" vervangen door „hij, te wiens behoeve het beslag gelegd wordt". Het eerste en tweede lid van artikel 1722 worden gelezen: Artikel 1722. Schenkin" aan minderjarigen, die onder ouderlijke magt staan, kan worden aangenomen door den vader of — indien zij de ouderlijke magt alleen uitoefent — door de moeder. Schenking, aan onder voogdij staande minderjarigen of onder curatele gestelden gedaan, wordt aangenomen door den voogd of curator, die echter, indien aan de schenking lasten of voorwaarden zijn verbonden, zulks niet zonder magtiging van den kantonregter mag doen. In het derde lid van artikel 1722 wordt in plaats van „regtbank" gelezen „kantonregter". In het tweede lid van artikel 1889 wordt ,,loden" vervangen door ,,15en". Artikel XYII. Het vierde boek ondergaat de volgende wijziging: Het tweede lid, onder 2°. en 3°., van artikel 1947 wordt gelezen: 2°. in zaken betreffende onderhoud, krachtens het eerste boek verschuldigd, daaronder begrepen de in artikel 344c bedoelde vergoeding, 3°. in zaken betreffende ouderlijke macht en voogdij, HOOFDSTUK II. Wijzigingen en aanvulling van het Wetboek van Burgerlijke Iiechtsvordering. Artikel XYIII. Het eerste boek ondergaat de volgende wijzigingen : In artikel 4 wordt — onder vernummering van 10°. tot 11°. — een nieuwe bepaling, genummerd 10°., opgenomen, luidende: 10°. Ten aanzien van eenen minderjarige, in het geval, bedoeld bij het tweede lid van artikel 78a van het Burgerlijk Wetboek, aan den officier van justitie van het arrondissement, waarbinnen de minderjarige woonplaats heeft; deze zal het oorspronkelijke stuk met „gezien" teekenen en het afschrift zoo mogelijk aan den voogd doen toekomen. Artikel 53, onder 6°., wordt gelezen: 6°. De benoeming van bewindvoerders en het doen van rekening door voogden, curators en bewindvoerders; Artikel XIX. Het tweede boek ondergaat de volgende wijziging: In artikel 4706 wordt, in plaats van „onderhoud en opvoeding" gelezen „verzorging en opvoeding", terwijl in plaats van „artikel 344/" gelezen wordt „artikel 344c". Artikel XX. Het derde boek ondergaat de volgende wijzigingen: In artikel 678, lid 2, vervallen de woorden „ , op dezelfde wijze als dit ten aanzien van minderjarigen bij artikel 444 van het Burgerlijk Wetboek is vastgesteld". In artikel 685 worden de woorden „eene der andere wijzen voorgeschreven bij artikel 447 van het Burgerlijk Wetboek" vervangen door de woorden „andere door hem te bepalen wijze". In artikel 690 worden de woorden „op de wijze voorgeschreven bij artikel 453 van het Burgerlijk Wetboek" vervangen door de woorden „in het openbaar, ten overstaan van den toezienden voogd, door middel van een bevoegden ambtenaar, en volgens de plaatselijke gebruiken". In artikel 691 worden de woorden „de wijze, voorgeschreven bij artikel 454 van het Burgerlijk Wetboek" vervangen door de woorden „andere door haar te bepalen wijze". In artikel 820, lid 1, worden de woorden „het tweede, derde, vierde en vijfde lid van artikel 374c bis van het Burgerlijk Wetboek" vervangen door „artikel 926". Het tweede lid wordt gelezen: De president zal ook, daartoe gronden vindende, de sommen kunnen bepalen, welke de echtgenoot voorloopig zal verstrekken tot onderhoud, onderscheidenlijk van de vrouw en van de kinderen, welke bij haar mogten verblijven. 36 25 o Wijziging van de bepalingen betreffende iiet kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van liet Burgerlijk Wetboek, enz. Het slot van het derde lid, te beginnen met „eene maand", wordt gelezen: „de voogdij van den, ingevolge artikel 284 van het Burgerlijk Wetboek, benoemden voogd overeenkomstig artikel 375a van dat wetboek begonnen is." In artikel 828a, lid 1, onder b wordt „natuurlijk" vervangen door „onwettig". In lid 2 wordt in plaats van „onderhoud en opvoeding" gelezen „verzorging en opvoeding". Aan artikel 828c, lid 1, wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien echter de voogdijraad de indiening van een verweerschrift achterwege laat, bepaalt de regtbank — na afloop van den voor die indiening geldenden termijn — eenen daig voor het verhoor van dengene, onder wiens ouderlijke magt of voogdij de betrokken minderjarige staat. In artikel 870, onder 1°., wordt in plaats van „onderhoud en opvoeding" gelezen „verzorging en opvoeding" en in plaats van „artikel 344/" „artikel 344c". Artikel XXI. Aan hel derde boek wordt toegevoegd een nieuwe Titel, luidende: ZEVENDE TITEL. Van rechtspleging in zaken betreffende ouderlijke macht en voogdij. EERSTE AFDEELIXG. Algemeene Bepalingen. § 1. Verzoeken, Artikel 900. Alle verzoeken worden schriftelijk ingediend, met redenen omkleed, en zoo mogelijk met bescheiden gestaafd. Zij vermelden, zoo noodig en zoo mogelijk, de namen en de woonen verblijfplaatsen: a. van de minderjarigen en van derzelver ouders, voogden en toeziende voogden; b. van vier hunner bloeden aanverwanten, met inachtneming van artikel 904; c. van getuigen, die de feiten, waarop het verzoek gegrond is, kunnen staven. Artikel 901. De voorschriften betreffende „verzoekers" en „verzoeken" gelden insgelijks voor het openbaar ministerie en diens vorderingen. § 2. Oproepingen en verhooren. Artikel 902. Tenzij dienaangaande anders bepaald is, beslist de rechter niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de ouders, voogden en toeziende voogden der minderjarigen. De oproeping der ouders kan achterwege blijven, voor zooverre zij tot de voogdij over hun kinderen onbevoegd zijn. Indien de toeziende voogdij openstaat, kan de rechter — tenzij de ontzetting of ontheffing van den voogd verzocht is — de zaak aanhouden, totdat in de toeziende voogdij is voorzien. In geval een verzoek van een ouder om met het gezag over zijn kind te worden belast a. slechts kan worden afgewezen bij gegronde vrees, dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd, of b. slechts kan worden ingewilligd, indien de rechter zulks in het belang van het kind wenschelijk oordeelt, wordt daarover niet beslist, dan nadat ook de echtgenoot des verzoekers en de voogdijraad gehoord of behoorlijk opgeroepen zijn.' Artikel 903. De rechter is bevoegd bloeden aanverwanten der minderjarigen, alsmede getuigen en den voogdijraad ten verhoore te doen oproepen. Getuigen worden onder eede gehoord; ook bloeden aanverwanten kunnen als getuigen gehoord worden. De rechter kan ook andere personen, die ten dage van het verhoor mede verschenen zijn, als getuigen hooren. Hij kan insgelijks een nader verhoor van door hem aan te wijzen getuigen bevelen. Een nader verhoor moet volgen binnen drie weken na het voorafgaande. Artikel 904. Indien de rechter het verhoor van bloeden aanverwanten bevolen heeft, worden zoo mogelijk vier der naaste bloedverwanten des minderjarigen, bij voorkeur uit beide liniën, ten verhoore opgeroepen. De opgeroepenen moeten meerderjarig zijn en binnen het Rijk in Europa woonachtig. Verschijnt een opgeroepen bloedof aanverwant niet, dan kan de rechter een anderen, zelfs in verderen graad, doen oproepen. Artikel 905. Met uitzondering van de getuigen, kan ieder ten verhoore opgeroepene verschijnen bij een bijzonderen gevolmachtigde. De rechter kan bevelen, dat hij, die zich kan doen vertegenwoordigen, in persoon verschijne. Artikel 906. De rechter of de voorzitter van het gerecht bepaalt dag en uur van het verhoor, behoudens het voorschrift van artikel 929, eerste lid. Artikel 907. De oproepingen geschieden: 1°. indien het verzoek door een procureur is ingediend, door dezen procureur; 2°. indien het verhoor bevolen is bij vonnis van gerechtelijke ontbinding des huwelijks of van scheiding van tafel en bed, door den procureur van de meest gereede partij; 3°. in alle andere gevallen door den griffier. De oproepingen door den griffier geschieden bij aangeteekenden brief, uiterlijk 2 dagen na de bepaling van den dag van het verhoor te verzenden. Artikel 908. De oproeping van personen, wier woonen verblijfplaats onbekend zijn, geschiedt op een door den rechter te bepalen wijze. § 3. Beschikkingen. Artikel 909. De beschikkingen worden gegeven uiterlijk veertien dagen na het laatste verhoor. Zij worden op straffe van nietigheid met redenen omkleed. Zij kunnen worden uitvoerbaar verklaard bij voorraad. Voor zooverre beschikkingen, houdende voorziening in het over minderjarigen uit te oefenen gezag — daaronder begrepen de toeziende voogdij — niet zijn uitvoerbaar verklaard bij voorraad, kunnen zij niet worden ten uitvoer gelegd, voordat zij in kracht van gewijsde zijn gegaan. Indien de beschikking in het openbaar moet worden uitgesproken, deelt de rechter bij het laatste verhoor dag en uur der uitspraak mede. § 4. Verzet en hooger beroep. Bijlagen 25 3 Tweede Kamer 37 Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. De termijn van beroep loopt gedurende drie weken na de dagteekening der beschikking, of — indien deze in het openbaar wordt uitgesproken — na den dag der uitspraak. De rechter in hooger beroep beslist met den meesten spoed en bij met redenen omkleede beschikking. § 5. De kinderrechter. Artikel 911. De kinderrechter neemt deel aan de behandeling van alle zaken, waarover de rechtbank beslist. § 6. Het openbaar ministerie. Artikel 912. Het openbaar ministerie verleent zoo noodig zijn medewerking: o. tot de voorgeleiding van een minderjarige voor den kinderrechter ingevolge artikel 372 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 937 van dit Wetboek; b. tot de overbrenging van een minderjarige naar een inrichting ingevolge de artikelen 372a, 372b en 418 van het Burgerlijk Wetboek; c. tot de tenuitvoerlegging der bevelen, bedoeld in artikel 925; d. tot de tenuitvoerlegging der beschikkingen, bedoeld in artikel 374/, laatste lid, van het Burgerlijk Wetboek. § 7. De mededeelingen van den griffier. Artikel 913. Van elke beschikking met betrekking tot het — blijvend of tijdelijk — over minderjarigen uit te oefenen gezag, daaronder begrepen de toeziende voogdij, doet de griffier uiterlijk op den tweeden dag na haar dagteekening mededeeling: o. aan dengene, die ingevolge deze beschikking het gezag zal uitoefenen; b. aan dengene, die dientengevolge het gezag in rechte of in feite zal verliezen; c. aan den voogdijraad. Artikel 914. Indien een beschikking, als bedoeld bij het voorgaande artikel, bij voorraad uitvoerbaar verklaard is, maakt de griffier bij zijn mededeeling van deze omstandigheid melding. Voorts herinnert hij daarbij: a. den benoemden voogd en toezienden voogd, voor zooverre noodig, aan de verplichting tot eedsaflegging voor den kantonrechter hunner woonplaats; b. den benoemden voogd aan de verplichting tot boedelbeschrijving overeenkomstig artikel 428 van het Burgerlijk Wetboek; c. den aftredenden voogd aan de verplichting tot het doen van rekening en verantwoording overeenkomstig artikel 455 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 915. Heeft de rechter een voogd benoemd, dan doet de griffier, behalve in het geval, bij artikel 916 voorzien, uiterlijk op den tweeden dag na de dagteekening der beschikking hiervan mededeeling aan den kantonrechter van de woonplaats van dezen voogd. Artikel 916. Heeft de rechter een gehuwde vrouw tot voogdes of toeziende voogdes benoemd, dan doet de griffier uiterlijk op den in artikel ^915 bedoelden dag van deze benoeming mededeeling aan den kantonrechter, te wiens griffie zij zich tot aanvaarding der voogdij moet bereid verklaren. De griffier van het kantongerecht, aan wien een gehuwde vrouw "verklaard heeft de haar opgedragen voogdij te aanvaarden, zendt daarvan bericht aan den kantonrechter van haar woonplaats. Artikel 917. Van de opdracht eener voogdij aan een rechtspersoon doet de griffier van den rechter, die de voogdijbenoeming gedaan heeft, mededeeling aan den voogdijraad, binnen wiens ïessort die rechtspersoon gevestigd is. Artikel 918. Voor zooverre de ondertoezichtstelling van een minderjarige buiten tegenwoordigheid van zijn ouders of voogd is uitgesproken, doet de griffier hun de in artikel 939 bedoelde mededeelingen uiterlijk op den tweeden dag na de uitspraak. Indien de ondertoezichtstelling is uitgesproken buiten tegenwoordigheid van den daarbij benoemden gezinsvoogd, doet do griffier dezen laatste uiterlijk op den tweeden dag na de uitspraak van zijn benoeming mededeeling. Met inachtneming van denzelfden termijn doet de griffier den in het eerste en tweede lid genoemde personen mededeeling: a. van elke beschikking strekkende tot verlenging der ondertoezichtstelling; b. van de beschikking strekkende tot vervanging van den gezinsvoogd; c. van de beschikkingen, gegeven ingevolge de artikelen 371, 372a, 372(> of 418 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 919. Van iedere beslissing, gegeven ingevolge de artikelen 468 en 469 van het Burgerlijk Wetboek, doet de griffier uiterlijk op den tweeden dag na haar dagteekening mededeeling: a. aan den tot uitkeering verplichten ouder; b. aan den wettelijken vertegenwoordiger van den minderjarige; c. aan den voogdijraad. Van de beslissing, bedoeld bij artikel 927, doet de griffier uiterlijk op den tweeden dag na haar dagteekening mededeeling aan de tot uitkeering verplichte ouders of aan den wettelijken vertegenwoordiger van den tot uitkeering verplichten minderjarige, alsmede aan den voogdijraad. Artikel 920. Ten minste veertien dagen voor den dag, waarop de voogd zijn periodieke rekening moet doen, herinnert de griffier van het kantongerecht zijner woonplaats hem aian deze verplichting, onder mededeeling van het uur, waarop hij dien dag met den toezienden voogd voor den kantonrechter moet verschijnen; een afschrift van zijn brief zendt de griffier aan den toezienden voogd. Artikel 921. De griffier van het kantongerecht doet, indien een in zijn kanton woonachtige voogd zijn woonplaats naar een ander kanton verplaatst heeft, hiervan mededeeling aan den rechter van laatstbedoeld kanton, onder toezending van de onder hem berustende tot de voogdij betrekkelijke bescheiden. Artikel 922. Nadat een voogd rekening en verantwoording heeft afgelegd aan een in een ander kanton woonachtigen opvolgenden voogd, zendt de griffier van het kantongerecht der woonplaats van den afgetreden voogd alle onder hem berustende tot de voogdij betrekkelijke bescheiden toe aan het kantongerecht der woonplaats van den opvolgenden voogd. Artikel 923. De griffier doet alle voorgeschreven mededeelingen en zendingen bij aangeteekenden brief. § 8. Eedsaflegging van voogden en toeziende voogden. Artikel 924. Indien een door den rechter benoemde voogd of toeziende voogd bij zijn benoiming tegenwoordig is, kan hij aanstonds den vereischten eed afleggen. 25 3 39 Wijziging van de bepalingen betreffende liet kinderrecht, v of — bij gebreke van een woonplaats hier te lande — van de verblijfplaats des minderjarigen. De kinderrechter, die een minderjarige onder toezicht heeft gesteld, kan de vervulling van de taak, welke uit de artikelen 366—372o en 418 van het Burgerlijk Wetboek voor hem voortvloeit, overdragen aan den kinderrechter van de woonof verblijfplaats van dien minderjarige. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regelen gesteld. Artikel 936. Op het overeenkomstig artikel 935, eerste lid, ingediende verzoekschrift teekent de griffier den datum van indiening aan. tenzij het verzoek van den voogdijraad is uitgegaan, zendt hij dezen onverwijld een afschrift van het verzoekschrift en van de daarbij gevoegde bescheiden. Binnen veertien dagen, of, indien de ouders buiten bet Rijk in Europa verblijven, binnen twee maanden na de indiening van het verzoek heeft het vereischte verhoor plaats, waartoe ook de voogdijraad en — indien de kinderrechter zulks wenschelijk acht — de minderjarige worden opgeroepen. Bij de oproeping van de ouders worden hun, tenzij het verzoek door hen is ingediend, beknopt de gronden medegedeeld, waarop het verzoek berust. Artikel 937. Bij niet-verschijning van den minderjarige kan de kinderrechter een naderen dag bepalen, waarop dezelve voor hem gebracht zal worden. Verschijnt de minderjarige alsdan wederom niet, dan wordt de zaak zonder hem behandeld. Artikel 938. De behandeling der zaak geschiedt ter terechtzitting met gesloten deuren, waartoe de kinderrechter om bijzondere redenen toegang kan verleenen. Binnen veertien dagen na het laatste verhoor wordt de met redenen omkleede beschikking in het openbaar uitgesproken. Artikel 939. Bij de uitspraak brengt de kinderrechter, onder mededeeling van den naam van den gezinsvoogd, den ouders in herinnering: 1°. dat zij bij de verzorging en opvoeding van den minderjarige de aanwijzigen van dezen gezinsvoogd moeten volgen; 2°. dat zij bij meeningsverschil met denzelve zich op hem, den kinderrechter, kunnen beroepen. Artikel 940. Tegen voorloopige ondertoezichtstelling, ingevolge artikel 368 van het Burgerlijk Wetboek, is geenerlei voorziening toegelaten. De beschikking kan zonder eenig voorafgaand verhoor gegeven worden. Artikel 941. Tegen de ingevolge artikel 365 van het Burgerlijk Wetboek gegeven beschikking kan de ouder, zonder wiens voorafgaand verhoor dezelve gegeven is, in verzet komen. Hooger beroep tegen deze beschikking staat open: it. voor hem, wiens verzoek is afgewezen; b. voor den ouder, ondanks wiens tegenspraak het verzoek is toegewezen. Tegen de ingevolge artikel 367 van het Burgerlijk Wetboek gegeven beschikking kan elk der ouders in hooger beroep komen. Artikel 942. De beschikking tot verlenging der ondertoezichtstelling wordt niet gegeven, dan nadat ook de gezinsvoogd gehoord of behoorlijk opgeroepen is. Tegen bedoelde beschikking kan elk der ouders in hooger beroep komen. komende in het eerste bock van het Burgerlijk Wetboek, enz. Artikel 943. De in artikel 371 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde be* slissing over een meeningsverschil tusschen een ouder en den gezinsvoogd wordt op een van beider mondeling of schriftelijk verzoek door den kinderrechter gegeven. De beschikking wordt gegeven na verhoor of behoorlijke oproeping van de andere partij; andere oproepingen en verhooren zijn niet vereischt. De kinderrechter beslist met den meesten spoed bij met redenen omkleede beschikking. Van deze beschikking kan de ouder in hooger beroep komen. Artikel 944. De beschikkingen, bedoeld in artikel 372a van het Burgerlijk Wetboek, kunnen worden gegeven zonder voorafgaand verhoor; tot verlenging der plaatsing in het observatiehuis besluit de kinderrechter nochtans niet dan na inlichtingen te hebben ingewonnen bij het hoofd der inrichting. Tegen bedoelde beschikkingen kan ieder der ouders in hooger beroep komen. Artikel 945. De beschikkingen, bedoeld in artikel 3726 van het Burgerlijk W'etboek, worden niet gegeven, dan nadat ook de gezinsvoogd gehoord of behoorlijk opgeroepen is. Tot verlenging der plaatsing van den minderjarige in een inrichting, als bedoeld in artikel 3726 van het Burgerlijk Wetboek, besluit de kinderrechter niet dan na bovendien inlichtingen te hebben ingewonnen bij het hoofd der inrichting. Tegen de in dit artikel bedoelde beschikkingen kan elk der ouders in hooger beroep komen. Artikel, 946. De bepalingen van deze paragraaf zijn van overeenkomstige toepassing bij ondertoezichtstelling van onder voogdij staande ' minderjarigen. Tot de verhooren, voorafgaande aan de beschikkingen, bedoeld in de artikelen 365, 369, 371, tweede en derde lid, 372a, 3726 en 372c van het Burgerlijk Wetboek, is oproeping van den toezienden voogd niet vereischt. § 3. Ontheffing en ontzetting ïan ouderlijke macht en voogdij. Artikel 947. Verzoeken tot ontheffing of ontzetting van ouders, voogden of toeziende voogden worden ingediend bij de arrondissementsrechtbank van de woonplaats of laatste woonplaats hier Ie lande van den te ontheffen of te ontzetten persoon, of — bij gebreke hiervan — van de verblijfplaats van een of meer der minderjarigen. Verblijven in het laatstbedoelde geval de minderjarigen in verschillende arrondissementen, dan doet de indiening van bedoeld verzoek bij een der bevoegde rechtbanken de bevoegdheid der andere eindigen. Het verzoek behelst zoo noodig en zoo mogelijk een voorstel aangaande de wijze, waarop in het over de kinderen uit te oefenen gezag kan worden voorzien. De artikelen 936 en 938 zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 948. Hij die ingevolge de artikelen 374, 374c, 419 of 423 van het Burgerlijk Wetboek van de ouderlijke macht, de voogdij of toeziende voogdij is ontheven of ontzet, zonder dat zijn voorafgaand verhoor heeft plaats gehad, kan hiertegen in verzet komen. Tegen de beschikking op een verzoek tot ontheffing of ontzetting staat hooger beroep open: a. voor dengene, wiens verzoek tot ontheffing of ontzetting is afgewezen ; 25 3 Wijziging van de bepalingen betreffende liet kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. of — bij gebreke van een woonplaats hier te lande — van de verblijfplaats des minderjarigen. De kinderrechter, die een minderjarige onder toezicht heeft gesteld, kan de vervulling van de taak, welke uit de artikelen 366—372c en 418 van het Burgerlijk Wetboek voor hem voortvloeit, overdragen aan den kinderrechter van de woonof verblijfplaats van dien minderjarige. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regelen gesteld. Artikel 936. Op het overeenkomstig artikel 935, eerste lid, ingediende verzoekschrift teekent de griffier den datum van indiening aan. Tenzij het verzoek van den voogdijraad is uitgegaan, zendt hij dezen onverwijld een afschrift van het verzoekschrift en van de daarbij gevoegde bescheiden. Binnen veertien dagen, of, indien de ouders buiten het Rijk in Europa verblijven, binnen twee maanden na de indiening van het verzoek heeft het vereischte verhoor plaats, waartoe ook de voogdijraad en — indien de kinderrechter zulks wensehelijk acht — de minderjarige worden opgeroepen. Bij de oproeping van de ouders worden hun, tenzij het verzoek door hen is ingediend, beknopt de gronden medegedeeld, waarop het verzoek berust. Artikel 937. Bij niet-verschijning van den minderjarige kan de kinderrechter een naderen dag bepalen, waarop dezelve voor hem gebracht zal worden. Verschijnt de minderjarige alsdan wederom niet, dan wordt de zaak zonder hem behandeld. Artikel 938. De behandeling der zaak geschiedt ter terechtzitting met gesloten deuren, waartoe de kinderrechter om bijzondere redenen toegang kan verleenen. Binnen veertien dagen na het laatste verhoor wordt de met redenen omkleede beschikking in het openbaar uitgesproken. Artikel 939. Bij de uitspraak brengt de kinderrechter, onder mededeeling van den naam van den gezinsvoogd, den ouders in herinnering: 1°. dat zij bij de verzorging en opvoeding van den minderjarige de aanwijzigen van dezen gezinsvoogd moeten volgen; 2°. dat zij bij meeningsverschil met denzelve zich op hem, den kinderrechter, kunnen beroepen. Artikel 940. Tegen voorloopige ondertoezichtstelling, ingevolge artikel 368 van het Burgerlijk Wetboek, is geenerlei voorziening toegelaten. De beschikking kan zonder eenig voorafgaand verhoor gegeven worden. Artikel 941. Tegen de ingevolge artikel 365 van het Burgerlijk Wetboek gegeven beschikking kan de ouder, zonder wiens voorafgaand verhoor dezelve gegeven is, in verzet komen. Hooger beroep tegen deze beschikking staat open: it. voor hem, wiens verzoek is afgewezen; b. voor den ouder, ondanks wiens tegenspraak het verzoek is toegewezen. Tegen de ingevolge artikel 367 van het Burgerlijk Wetboek gegeven beschikking kan elk der ouders in hooger beroep komen. Artikel 942. De beschikking tot verlenging der ondertoezichtstelling wordt niet gegeven, dan nadat ook de gezinsvoogd gehoord of behoorlijk opgeroepen is. Tegen bedoelde beschikking kan elk der ouders in hooger beroep komen. Artikel 943. De in artikel 371 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde be^ slissing over een meeningsverschil tusschen een ouder en den gezinsvoogd wordt op een van beider mondeling of schriftelijk verzoek door den kinderrechter gegeven. De beschikking wordt gegeven na verhoor of behoorlijke oproeping van de andere partij; andere oproepingen en verhooren zijn niet vereischt. De kinderrechter beslist met den meesten spoed bij met redenen omkleede beschikking. Van deze beschikking kan de ouder in hooger beroep komen. Artikel 944. De beschikkingen, bedoeld in artikel 372a van het Burgerlijk Wetboek, kunnen worden gegeven zonder voorafgaand verhoor; tot verlenging der plaatsing in het observatiehuis besluit de kinderrechter nochtans niet rlai) na inlichtingen te hebben ingewonnen bij het hoofd der inrichting. Tegen bedoelde beschikkingen kan ieder der ouders in hooger beroep komen. Artikel 945. De beschikkingen, bedoeld in artikel 372b van het Burgerlijk Wetboek, worden niet gegeven, dan nadat ook de gezinsvoogd gehoord of behoorlijk opgeroepen is. Tot verlenging der plaatsing van den minderjarige in een inrichting, als bedoeld in artikel 372b van het Burgerlijk Wetboek, besluit de kinderrechter niet dan na bovendien inlichtingen te hebben ingewonnen bij het hoofd der inrichting. Tegen de in dit artikel bedoelde beschikkingen kan elk der ouders in hooger beroep komen. Artikel 946. De bepalingen van deze paragraaf zijn van overeenkomstige toepassing bij ondertoezichtstelling van' onder voogdij staande ' minderjarigen. Tot de verhooren, voorafgaande aan de beschikkingen, bedoeld in de artikelen 365, 369, 371, tweede en derde lid, 372a, 372b en 372c van het Burgerlijk Wetboek, is oproeping van den toezienden voogd niet vereischt. § 3. Ontheffing en ontzetting ïan ouderlijke macht en voogdij. Artikel 947. Verzoeken tot ontheffing of ontzetting van ouders, voogden of toeziende voogden worden ingediend bij de arrondissementsrechtbank van de woonplaats of laatste woonplaats hier te lande van den te ontheffen of te ontzetten persoon, of — bij gebreke hiervan — van de verblijfplaats van een of meer der minderjarigen. Verblijven in het laatstbedoelde geval de minderjarigen in verschillende arrondissementen, dan doet de indiening van bedoeld verzoek bij een der bevoegde rechtbanken de bevoegdheid der andere eindigen. Het verzoek behelst zoo noodig en zoo mogelijk een voorstel aangaande de wijze, waarop in het over de kinderen uit te oefenen gezag kan worden voorzien. De artikelen 936 en 938 zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 948. Hij die ingevolge de artikelen 374, 374c, 419 of 423 van het Burgerlijk Wetboek van de ouderlijke macht, de voogdij of toeziende voogdij is ontheven of ontzet, zonder dat zijn voorafgaand verhoor heeft plaats gehad, kan hiertegen in verzet komen. Tegen de beschikking op een verzoek tot ontheffing of ontzetting staat hooger beroep open: a. voor dengene, wiens verzoek tot ontheffing of ontzetting is afgewezen; b. voor dengene, wiens ontheffing of ontzetting ondanks zijn tegenspraak is uitgesproken. Artikel 949. Geenerlei voorziening is toegelaten tegen beschikkingen tot schorsing van ouders of voogden ingevolge de artikelen 374c, 374/, 421 of 421a van het Burgerlijk Wetboek. io 25 3 Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. Artikel 950. Indien der rechtbank blijkt, dat tegelijk met het verzoek tot ontheffing of ontzetting een verzoek tot ondertoezichtstelling aanhangig is, kan zij haar beslissing over het eerstbedoelde verzoek aanhouden, totdat de beschikking, waarbij het tweede is afgewezen, in kracht van gewijsde is gegaan, dan wel, indien de ondertoezichtstelling is uitgesproken, ten hoogste tot het einde daarvan. Artikel 951. De ouder, wiens verzoek, gedaan overeenkomstig artikel 374/)., tweede of derde lid, of artikel 424, derde of vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek, is afgewezen, kan hiertegen in hooger beroep komen. Artikel 952. Alvorens, bij ontheffing of ontzetting, ingevolge de artikelen 374i of 424 van het Burgerlijk Wetboek in de voogdij en de toeziende voogdij te voorzien, kan de rechtbank mede de oproeping bevelen dergenen, die haar tijdens het onderzoek schriftelijk verzocht hebben met de voogdij te worden belast. Artikel 953. Verzoeken, gedaan krachtens de artikelen 3741, eerste lid, of 425 van het Burgerlijk Wetboek, moeten worden ingediend bij de rechtbank, die van het verzoek tot ontheffing of ontzetting heeft kennis genomen. Artikel 954. Alvorens te beslissen over verzoeken, gedaan krachtens de artikelen 374/, eerste en tweede lid, of 425 van het Burgerlijk Wetboek, beveelt de rechtbank mede de oproeping van den ouder, wiens herstel verzocht is, en van den voogdijraad. Artikel 938 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 955. Tegen de ingevolge artikelen 3747,- of 425 van het Burgerlijk Wetboek gegeven beschikkingen in zake het herstel van ontheven of ontzette ouders staat hooger beroep open: a. voor hem, wiens verzoek tot herstel is afgewezen; b. voor hem, ondanks wiens tegenspraak zoodanig verzoek is toegewezen; c. voor den anderen ouder, indien deze het gezag over de kinderen uitoefent. Tegen de beschikkingen, bedoeld bij artikel 374?, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, is geenerlei voorziening toegelaten. § 4. Aanvaarding van de voogdij en toeziende voogdij. Artikel 956. Voor zooverre de verklaring, strekkende tot aanvaarding van de voogdij of toeziende voogdij, bedoeld in de artikelen 375o en 404 van het Burgerlijk Wetboek, door den betrokkene niet is afgelegd ter gelegenheid van zijn benoeming, wordt zij door hem in persoon of bij bijzonderen gevolmachtigde afgelegd ter griffie van het kantongerecht; a. van de woonplaats des minderjarigen, of bij gebreke hiervan, b. van zijn laatste woonplaats, of bij gebreke hiervan, c. van zijn werkelijk verblijf binnen het Rijk in Europa, of bij gebreke hiervan, d. van Amsterdam. De verklaring moet worden afgelegd, binnen veertien dagen, of —• indien de persoon, die de verklaring moet afleggen, zich buiten het Rijk in Europa bevindt — binnen twee maanden, nadat: (i. de door den ouder gedane benoeming den benoemden voogd is beteekend; b. de door den rechter gedane benoeming den benoemden voogd door den griffier is medegedeeld. Tot de beteekening, bedoeld in het tweede lid, onder a, kan iedere belanghebbende opdracht geven. Beteekening of mededeeling bij aangeteekenden brief aan de gehuwde vrouw moet zoowel aan haar als aan haar man geschieden. § S. De voorziening in de voogdij en toeziende voogdij door den kantonrechter. Artikel 957. In alle gevallen, waarin ingevolge de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek de voogd of toeziende voogd door den kantonrechter benoemd wordt, is daartoe bevoegd de kantonrechter : a. van de woonplaats des minderjarigen, of bij gebreke hiervan, b. van zijn laatste woonplaats, of bij gebreke hiervan, c. van zijn werkelijk verblijf binnen het Rijk in Europa, of bij gebreke hiervan, d. van Amsterdam; alles onverminderd de bevoegdheid der consulaire ambtenaren ingevolge de wet van 25 Juli 1871 (Staatsblad n°. 91). Artikel 958. Alvorens een voogd of toezienden voogd te benoemen over een wettig kind beveelt de kantonrechter de oproeping van diens bloeden aanverwanten met inachtneming van artikel 904. Bij verschijning van een deel der opgeroepenen wordt volstaan met het verhoor van hen, die verschenen zijn. Na afloop van het verhoor volgt aanstonds de benoeming. Artikel 959. Deze benoeming gaat dadelijk in kracht van gewijsde, indien de kantonrechter den persoon benoemt, welke door de meerderheid der gehoorde nabestaanden is aangeduid, of indien geen hunner de toepassing verlangt van de bepaling van het volgende lid. Volgt de kantonrechter bij zijn keuze niet de aanwijzing van de meerderheid der gehoorde nabestaanden, dan zal hij — zoo een hunner zulks verlangt — het proces-verbaal van hun verhoor onverwijld aan de rechtbank toezenden; deze laatste wijst alsdan na oproeping van dezelfde nabestaanden den voogd of toezienden voogd aan. Artikel 960. Bij ontstentenis van bloeden aanverwanten binnen het Rijk in Europa of bij niet-verschijning der opgeroepenen laat de kantonrechter zich bij zijn keuze van een voogd of toezienden voogd over een wettig kind voorlichten door den voogdijraad. Artikel 961. Tegen de beschikking op het verzoek van een ouder om met de voogdij over zijn natuurlijk kind te worden belast staat hooger beroep open: a. bij afwijzing van het verzoek voor den verzoeker; b. bij toewijzing ervan voor ieder, ondanks wiens tegenspraak hetzelve is ingewilligd. Alvorens een derde tot voogd over een natuurlijk kind te benoemen beveelt de rechter mede de oproeping van den voogdijraad. Artikel 962. Tegen de beschikkingen op een verzoek, gedaan overeenkomstig de artikelen 388, 391, tweede lid, en 417, laatste lid, van het Burgerlijk Wetboek, staat hooger beroep open op den voet vaa het eerste lid van het voorgaande artikel. Artikel 963. Bijlagen 25 3 Tweede Kamer « Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van 'net Burgerlijk Wetboek, enz. § 6. De door een rechtspersoon uitgeoefende voogdij. Artikel 964. De toestemming, ingevolge artikel 400 van het Burgerlijk Wetboek vereischt voor de plaatsing in het buitenland van minderjarigen, die onder voogdij van een rechtspersoon staan, wordt verzocht van den kantonrechter, binnen wiens rechtsgebied de rechtspersoon gevestigd is. Alvorens deze beschikking te geven, doet de kantonrechter den verzoeker en den voogdijraad ten verhoore oproepen. De ouders worden opgeroepen, voor zooverre zij van het gezag over de minderjarigen ontheven zijn. De beschikking is niet vatbaar voor eenige voorziening. § 7. De verschooning en het ontslag van de voogdij en toeziende voogdij. Artikel 965. Hij die zich op grond van artikel 414 van het Burgerlijk Wetboek van een voogdij of toeziende voogdij wil verschoonen, verzoekt den rechter, die hem dezelve heeft opgedragen, hem daarvan te ontslaan. De voogd of toeziende voogd, die zich op grond van artikel 416 van het Burgerlijk Wetboek van de voogdij of toeziende voogdij wil doen ontslaan, wendt zich met gelijk verzoek tot den kantonrechter zijner woonplaats. Bedoelde beschikkingen kunnen zonder voorafgaand verhoor gegeven worden en zijn niet vatbaar voor eenige voorziening, behoudens in het geval, voorzien in artikel 416, onder 3°., van het Burgerlijk Wetboek. In laatstbedoeld geval teekent de griffier op het verzoekschrift den datum van indiening aan en zendt onverwijld afschrift van het verzoekschrift en van de daarbij gevoegde bescheiden aan den voogdijraad. Binnen veertien dagen na de indiening heeft het vereischte verhoor plaats, waartoe ook de voogdijraad wordt opgeroepen. De artikelen 936, laatste lid, en 938 zijn van overeenkomstige toepassing. Bij afwijzing van het verzoek staat voor den verzoeker hooger beroep tegen de beschikking open. Artikel 966. Het in artikel 417 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde verzoek tot ontslag van een voogd of toezienden voogd op grond van diens onbevoegdheid tot de voogdij of toeziende voogdij wordt gericht tot den kantonrechter van diens woonplaats. Tegen de beschikking staat hooger beroep open: a. bij afwijzing van het verzoek, voor den verzoeker; h. bij toewijzing er van, voor den ontslagen voogd of toezienden voogd. § 8. Het voogdijbeheer. Artikel 967. Alvorens: (i. te beschikken op hel verzoek van den voogd om hem een machtiging te verleenen of aanwijzing te geven, als vereischt ingevolge de artikelen 433, 434, 438, 439 of 441() van het Burgerlijk Wetboek, of b. ingevolge artikel 446 van het Burgerlijk Wetboek de schade vast te stellen, die een minderjarige door slecht beheer van den voogd geleden heeft, of c. overeenkomstig artikel 447 van het Burgerlijk Wetboek te bevelen, dat de voogd zekerheid stelle voor zijn beheer, is de kantonrechter bevoegd en — indien de voogd zulks \erlangt — verplicht een of meer deskundigen te hooren. In de gevallen, onder a bedoeld, alsook in die, bedoeld in artikel 487 van het Burgerlijk Wetboek, is het verhoor van den toezienden voogd niet vereischt. Artikel 968. Tegen de beschikkingen, bedoeld bij de artikelen 433 en 484, 436—439, 441«. laatste zin, 441ï>, 446, 447 en 457, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, kan de voogd in hooger beroep komen. Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1946—1947. HOOFDSTUK III. Wijziging en aanvulling van andere wetten. Artikel XXII. Artikel 21 der Faillissementswet ondergaat de volgende wijzigingen : Onder 4°. wordt in plaats van „artikel 366" gelezen „artikel 361", en inplaats van „artikel 367" „artikel 362". De bepaling onder 5°. vervalt. In artikel 232, onder 2°., wordt inplaats van „onderhoud en opvoeding" gelezen „verzorging en opvoeding". Artikel XXIII. Artikel '69decies van het Wetboek van Strafrecht ondergaat de volgende wijzigingen: In het eerste lid wordt inplaats van „een bepaalden tijd" gelezen „een termijn van ten hoogste één jaar" en inplaats van „artikel 373" „artikel 365". In het tweede lid wordt inplaats van „artikel 373a van het Burgerlijk Wetboek" gelezen „artikel 935 van het Wetboek van Burgerlijke Bechfsvordering" en inplaats van „artikel 373c van genoemd Wetboek" „artikel 366 van het Burgerlijk Wetboek"; de laatste zinsnede vervalt. Van het derde lid wordt de aanhef gelezen: De bepalingen betreffende de ondertoezichtstelling, voorkomende in de artikelen 367, 369—373 en 418 van het Burgerlijk Wetboek en in de artikelen 942—946 van het Wetboek van Burgerlijke Bechtsvordering, zijn te dezen van toepassing, met dien verstande, dat enz. Het vierde lid vervalt. Artikel XXIII A. In het tweede lid van artikel 46 der wet van 14 April 1886 (Staatsblad n°. 62), tot vaststelling der beginselen van het gevangeniswezen, wordt inplaats van „de artikelen 376, 377, 378 en 383" gelezen „de artikelen 463, 464 en 465". Artikel XXIY. De wet van 12 Februari 1901 (Staatsblad n°. 64) ondergaat de volgende wijzigingen: In artikel 13 wordt inplaats van „artikel 421a" gelezen „artikel 461J". In artikel 15 wordt in het eerste lid inplaats van „artikel 421" gelezen „artikel 396"; de woorden „natuurlijke kinderen," worden vervangen door „onwettige kinderen," en inplaats van „artikel 439a" wordt gelezen „het tweede lid van artikel 461c". In het tweede lid van genoemd artikel wordt inplaats van „artikel 439a" gelezen „het tweede lid van artikel 461c" en inplaats van „artikel 413" „artikel 391". In het derde lid van genoemd artikel wordt inplaats van „artikel 3740 °f artikel 440c" gelezen „artikel 468". In artikel 20 vervallen de woorden „bedoeld bij artikel 385d van het Burgerlijk Wetboek". De artikelen 19a tot en met 19c' worden gelezen: Artikel 19a. De kosten, die de terbeschikkingstelling medebrengt, komen overeenkomstig artikel 467 van het Burgerlijk Wetboek, als kosten van verzorging en opvoeding van den minderjarige, ten laste van diens ouders; dezen zijn verplicht de kosten aan den. voogdijraad te voldoen. Artikel 19b. Een ouder, die reeds ingevolge artikel 468 of 469 van het Burgerlijk Wetboek tot uitkeering aan den voogdijraad verplicht is, heelt dooibetaling dezer uitkeering aan zijn in artikel 19a omschreven verplichting voldaan. De voogdijraad blijft nochtans bevoegd wijziging der uitkeering te verzoeken. Zoolang de terbeschikkingstelling niet onvoorwaardelijk geëindigd i^. worden de de.ir ileii ouder uitgekeerde bedragen in de eerste plaats besteed tot bestrijding van de kosten, aan de terbeschikkingstelling verbonden. 42 25 3 Wijziging van dt> bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in het eerste hoek van het Burgerlijk Wetboek, enz* Artikel 19c Indien buiten liet in artikel 19b bedoelde geval een ouder zijn in artikel 19n omschreven verplichting niet behoorlijk nakomt, verzoekt de voogdijraad de rechtbank het bedrag vast te stellen, dat deze ouder hem — zoolang de terbeschikkingstelling niet onvoorwaardelijk geëindigd is — wekelijks, maandelijks, of drie-maandelijks moet uitkeeren. Bij de vaststelling van dit bedrag vinden de artikelen 470 en 471 van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstige toepassing. Het verzoek van den voogdijraad wordt gedaan en behandeld overeenkomstig de artikelen 828a—828i van het Wetboek van Burgerlijke Bechtsvordering; artikel 479(/ van dat Wetboek en de artikelen 401e. vijfde lid, en 1947, tweede lid, onder 2°., van het Burgerlijk Wetboek zijn mede van toepassing. Artikel 19J. Onverminderd de bepaling van artikel 9, komen — indien beide ouders onvermogend of wel overleden zijn — de aan de terbeschikkingstelling verbonden kosten ten laste van den minderjarige. De wettelijke vertegenwoordiger van den minderjarige is verplicht bedoelde kosten aan den voogdijraad te voldoen. Artikel 19e. Van iedere uitspraak', waarbij een minderjarige onvoorwaardelijk ter beschikking der Regeering gesteld wordt, of waarbij de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke terbeschikkingstelling wordt gelast, doet de griffier uiterlijk op den tweeden dag nadien, onder opgave van namen en woonplaatsen van ouders en voogd, mededeeling aan den voogdijraad. Artikel XXV. De wet van 12 December 1892 (Staatsblad n°. 2G8) op het Nederlanderschap en ingezetenschap ondergaat de volgende wijzigingen. De bepalingen van artikel 1, onder c en d, worden gelezen: c. het niet-erkend onwettig kind, waarvan tijdens de geboorte. de moeder den staat van Nederlander bezit; cl. het niet-erkend onwettig kind, in het Rijk geboren, tenzij blijkt, dat het als vreemdeling tot een ander land behoort. Artikel 2, onder b, wordt gelezen: b. het in het Rijk te vondeling gelegd of verlaten kind, zoolang van zijne afstamming niet blijkt. Artikel 6, tweede lid, wordt gelezen: Hetzelfde geldt ten aanzien van het wettig of gewettigd kind, indien de moeder, weduwe geworden, genaturaliseerd is, alsmede voor het niet-erkend onwettig kind, dat vóór de naturalisatie der moeder geboren is. Artikel 10, tweede lid, wordt gelezen: Hetzelfde geldt ten aanzien van het wettig of gewettigd kind, indien de moeder, weduwe geworden, in een ander land genaturaliseerd was, alsmede voor het niet-erkend onwettig kind, waarvan de moeder in een ander land werd genaturaliseerd. Artikel XXVI. De wet van 27 Maart 1936 (Staatsblad n°. 201) ondergaat de volgende 'wijzigingen: Artikel 1 wordt gelezen: Tot het bewaren van effecten aan toonder, toebehoorende aan onder voogdij staande minderjarigen of aan onder curateele gestelden, wordt een consignatiekas gehouden door de Nederlandsche Bank. In deze consignatiekas worden insgelijks bewaard de effecten aan toonder, welke een voogd of curator, tot zekerheid voor zijn beheer, krachtens bevel van den kantonrechter in pand moet geven. Bij de inbewaargeving wordt overgelegd de rechterlijke beschikking — of een authentiek afschrift daarvan — houdende het bevel tot deponeering in de consignatiekas. Artikel 2 wordt gelezen: De in artikel 1, lid 2, bedoelde effecten moeten in bewaring gegeven worden met de daarbij behoorende talons, coupons en dividendbewijzen; de in artikel 1, lid 1, bedoelde effecten behooren bij de inbewaargeving van diezelfde stukken voorzien te zijn, voor zooverre deze aanwezig zijn. De Nederlandsche Bank geeft aan den bewaargever of diens vertegenwoordiger een schriftelijk bewijs van de ontvangst der effecten af, waarin zij verklaart deze in bewaring te hebben genomen krachtens de in het derde lid van artikel 1 bedoelde beschikking, en waarin de effecten nauwkeurig worden omschreven. Artikel 4, derde lid, wordt gelezen: Voor zooverre deze gelden toebehooren aan een minderjarige of onder curateele gestelde, kan diens voogd of curator de Nederlandsche Bank schriftelijk opdracht geven om daarmede te doen aankoopen inschrijvingen of effecten, waarin volgens het Burgerlijk Wetboek de gelden van minderjarigen en onder curateele gestelden zonder machtiging van den kantonrechter mogen worden belegd. De voogd of curator kan insgelijks opdracht geven tot het aankoopen van andere aan toonder luidende fondsen; aan zoodanige opdracht wordt echter slechts gevolg gegeven, indien zij vergezeld gaat van de rechterlijke beschikking — of een authentiek afschrift daarvan — houdende de machtiging des rechters tot dezen aankoop. Artikel 5, tweede en derde lid, wordt gelezen: De machtiging wordt verzocht van den kantonrechter, die de consignatie heeft bevolen. Voor zooverre zoodanig verzoek door den voogd of curator gedurende zijn beheer wordt gedaan, wordt het behandeld overeenkomstig de regelen, geldende voor rechtspleging in zaken betreffende ouderlijke macht en voogdij. De machtiging wordt verleend, indien de reden voor bewaargeving vervallen is, en voorts indien zulks den kantonrechter in het belang van den minderjarige of onder curateele gestelde noodzakelijk, nuttig of wenschelijk blijkt te zijn of indien het belang van den voogd of curator zulks volstrekt eischt. Bij de machtiging kan de afgifte of uitbetaling afhankelijk gesteld worden van bewaargeving bij de consignatiekas van andere bepaalde effecten. Bij afwijzing van het verzoek kan de voogd of curator binnen veertien dagen na de dagteekening der beschikking in hooger beroep komen. Het verzoek van den meerderjarig gewordene of van hem, wiens curateele is opgeheven, alsook het verzoek van den voogd of curator, wiens beheer als zoodanig is geëindigd en die aan zijn verplichtingen heeft voldaan, is dadelijk voor toewijzing vatbaar. In artikel 6 worden de woorden: „krachtens deze wet in bewaring gegeven door een bewaargever bedoeld in de artikelen 392 of 397 van het Burgerlijk Wetboek" vervangen door: ,,in pand gegeven door een voogd of curator". Artikel 8, tweede lid, aanhef, wordt gelezen: De voogd of curator, die effecten heeft in pand gegeven enz. Artikel XXYI A. Artikel 10 der Postspaarbankwet ondergaat de volgende wijzigingen: a. De aanhef van lid 3 wordt gelezen: Minderjarigen kunnen, zonder de tusschenkomst van hen, die het gezag over hen uitoefenen enz. b. In lid 3 wordt inplaats van „artikel 366" gelezen „artikel 361". c. Het slot van den eersten zin van lid 4 wordt gelezen: tenzij de vader, die de ouderlijke macht uitoefent, of de moeder, die deze macht alleen uitoefent, dan wel de voogd zich ertegen verzet. d. De aanhef van den tweeden zin van lid 4 wordt gelezen: Dezen kunnen ook e. De derde en vierde zin van lid 4 worden gelezen: De kantonrechter verleent deze machtiging — waaraan hij zoodanige voorwaarden kan verbinden, als hij dienstig oordeelt — slechts, indien zulks hem in het belang van den minderjarige noodzakelijk, nuttig of wenschelijk voorkomt. De artikelen 902—908 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn te dezen van toepassing; het 25 3 43 Wijziging van de bepalingen betreffende het kinderrecht, voorkomende in hel eerste hoek van het Burgerlijk Wetboek, enz. in artikel 902, lid 1, voorgeschreven verhoor van ouders, voogden en toeziende voogden is echter niet vereischt. ƒ. Toegevoegd wordt een elfde lid, luidende: 11. Voor de belegging van gelden van minderjarigen worden boekjes uitgegeven, waarop gedurende de minderjarigheid terugbetaling van de ingelegde bedragen en desverlangd van de daarvan gekweekte rente alleen met machtiging van den kantonrechter van de woonplaats van den minderjarige geschiedt. Leden 3 en 4 van dit artikel zijn niet van toepassing. Artikel XXYII. In artikel 40, onder 3c, van de wet van 27 April 1884 (Staatsblad n°. 96) tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, wordt inplaats van ,,de artikelen 376, 377, 378 en 383" gelezen „de artikelen 463, 464 en 465". Artikel XXYIII. In het vierde lid van artikel 3 der Woningwet wordt inplaats van ,,de artikelen 376—378 en artikel 383" gelezen ,,de artikelen 463, 464 en 465". Artikel XXIX. In het tweede lid van artikel 39 der Armenwet wordt inplaats van „artikel 421" gelezen „artikel 396". Artikel XXIX A. In artikel 2, lid 2, onder d, der Zeeongevallenwet 1919 wordt inplaats van „onder 1 en 2 van artikel 377" gelezen „onder a en e van artikel 464". HOOFDSTUK IV. Overgangsen slotbepalingen. Artikel XXX. De bepaling van artikel 93 (nieuw), tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op huwelijken, waarvan de voltrekking plaats heeft binnen dertig dagen na de inwerkingtreding dezer wet. Artikel XXXI. Een ingevolge artikel 269 (oud) van het Burgerlijk Wetboek of artikel 820 (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gegeven bevel, dat bij de inwerkingtreding dezer wet van kracht is, blijft — al ware de voogdij van den na echtscheiding benoemden voogd ook reeds begonnen — van kracht tot het tijdstip, waarop deze voogdij begonnen zou zijn, indien tijdens de benoeming van dien voogd deze wet reeds gegolden had. De bepaling van het vorige lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de bevelen, die hangende een geding tot scheiding van tafel en bed ingevolge artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 826 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gegeven mochten zijn. Artikel XXXII. Indien vóór de inwerkingtreding dezer wet de tijd, waarvoor de opneming van een minderjarige in een inrichting, als bedoeld in artikel 373w (oud) van het Burgerlijk Wetboek, bevolen was, reeds één of meermalen was verlengd, zal die tijd na de inwerkingtreding dezer wet niet meer opnieuw verlengd kunnen worden. Artikel XXXIII. De bepalingen der artikelen 372c, 374a, 418, derde en vierde lid, 422 en 461c, vierde lid, (nieuw) van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing op de kosten, verbonden aan maatregelen, die vóór de inwerkingtreding dezer wet bevolen zijn. Op deze kosten blijven van toepassing de bepalingen der artikelen 373w, 373w, laatste lid, 374d, zevende lid, 374/, eerste lid 439, laatste lid, en 439«, eerste lid, (oud) van het Burgerlijk Wetboek. Artikel XXXIV. Indien zich bij de inwerkingtreding dezer wet onder de hoede van den voogdijraad minderjarigen bevinden, die hem vóór hare inwerkingtreding op grond van feiten, die tot ontzetting van ouderlijke macht of voogdij konden leiden, ingevolge de artikelen 374/ of 439(i. (oud) van het Burgerlijk Wetboek door den officier van justitie zijn toevertrouwd, moet deze laatste, indien hij de vordering, bedoeld bij artikel 374/, tweede lid, of 439a, tweede lid, (oud) van het Burgerlijk Wetboek nog niet heeft ingesteld, op straffe van verval overeenkomstig artikel 374/ of artikel 421« (nieuw) van deze door hem bevolen toevertrouwingen, binnen zes maanden hare bekrachtiging vorderen. Indien zich bij de inwerkingtreding dezer wet onder de hoede van den voogdijraad minderjarigen bevinden, die hem vóór hare inwerkingtreding ingevolge artikel 439a (oud) van het Burgerlijk Wetboek door den officier van justitie zijn toevertrouwd, op grond, dat zij noch onder ouderlijke macht, noch onder voogdij stonden, dan wel verlaten of zonder toezicht waren, moet de voogdijraad, indien de officier van justitie de vordering, bedoeld bij artikel 439a (oud), tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek nog niet heeft ingesteld, zich binnen zes maanden overeenkomstig artikel 461c (nieuw) tot den rechter wenden ten einde eene voorziening in de gezagsuitoefening over de/.e minderjarigen te verkrijgen. Artikel XXXY. De bediening van den vóór de inwerkingtreding dezer wet benoemden voogd of toezienden voogd, dan wel curator of toezienden curator, wiens bediening bij de inwerkingtreding dezer wet nog niet begonnen is, begint overeenkomstig de bepalingen der artikelen 87oa of 404 (nieuw) van het Burgerlijk Wetboek. Artikel XXXYI. De voogdij, waarmede eene vereeniging, stichting of instelling, als bedoeld in artikel 421 (oud) van het Burgerlijk Wetboek, vóór de inwerkingtreding dezer wet niet op eigen verzoek of bereid verklaring belast is, zal. tenware zij reeds vóór deze inwerkingtreding begonnen was. eerst aanvangen, nadat dezelve zich overeenkomstig artikel 956 (nieuw) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot haar aanvaarding bereid verklaard heeft. Artikel XXXYII. Het beheer van voogden en curatoren, wier bediening vóór de inwerkingtreding dezer wet begonnen is, wordt na dit tijdstip onmiddellijk beheerscht door de bepalingen der artikelen 427—460 (nieuw) van het Burgerlijk Wetboek; met dien verstande nochtans, dat a. voor de toepassing dezer bepalingen de bediening dier voogden en curatoren geacht wordt te zijn begonnen bij de inwerkingtreding dezer wet, en b. de termijn van acht weken, bedoeld in artikel 428 (nieuw) van het Burgerlijk Wetboek, verlengd is tot zes maanden. Artikel XXXYIII. Hij tl ie bij de inwerkingtreding dezer wet krachtens vonnis of krachtens rechterlijke beschikking, gegeven ingevolge een der artikelen 375—384 (oud) van het Burgerlijk Wetboek, tot het doen eener uitkeering tot onderhoud verplicht is in eenig geval, waarin de artikel 462—466 (nieuw) van het Burgerlijk Wetboek zoodanige verplichting niet erkennen, kan den rechter, die hem tot het doen der uitkeering veroordeelde, verzoeken het vonnis of de beschikking in te trekken. Op dit verzoek en deszelfs behandeling zijn de bepalingen der artikelen 828n, derde lid, 828b, 828c, 828(7, eerste lid, 828e, 828/, 828.a, 828/; en 828; van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing Artikel XXXIX. Op de vererving van nalatenschappen, die vóór de inwerkingtreding dezer wet zijn opengevallen, blijven de artikelen 909, 917, 920, 955, 963 en 964 (oud) van het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Artikel XL. Alle vóór de inwerkingtreding dezer wet ingediende verzoeken en vorderingen worden behandeld overeenkomstig de regelen, 44 25 3—5 Wijziging van de bepalingen betreffende bet kinderrecht, voorkomende in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, enz. die op het oogenblik harer indiening met betrekking tot de relatieve bevoegdheid des rechters en de wijze van rechtspleging golden. Voor zooverre op deze verzoeken wordt beslist na de inwerkingtreding dezer wet, is evenwel op de gegeven beschikkingen, het tweede lid van artikel 909 (nieuw) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing. Tegen beschikkingen, gegeven na de inwerkingtreding dezer wet, is voorziening slechts toegelaten overeenkomstig de bepalingen dezer wet. Tegen beschikkingen, gegeven vóór de inwerkingtreding dezer wet, is voorziening slechts toegelaten overeenkomstig de toen geldende wet. Artikel XLI. Wij bepalen, op welk tijdstip, of op welke tijdstippen onderscheidenlijk, de bepalingen van deze wet in werking treden. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven De Minister van Justitie, 25. NOTA VAX VERBETEBINGEN IX HET VEESLAG. Bladz. 2, regel 12 en v.: Be zin, aanvangende met „Uiteraard" moet worden gelezen als volgt: Uiteraard hebben de ouders jegens hun kinderen ooi; financieele verplichtingen, doch de wijze, waarop artikel 467, luidende „Ouders zijn verplicht de verzorging en opvoeding hunner minderjarige kinderen naai' vermogen te bekostigen", deze verplichting omschrijft, achtte de .Minister weinig elegant. Bladz. 10, punt 62, eerste alinea: Toegevoegd moei worden: Aangezien volgens hel ontwerp booger beroep mogelijk is van de beschikkingen ingevolge art. 374/i-, behoort ook hooger beroep mogelijk te zijn van de beschikkingen op een verzoek ingevolge de artt. 388 en 417, laatste lid. In het Nader Gewijzigd Ontwerp is dit geschied (vgl. 962 ontwerp-Ev.). Bladz. 13: Hel gestelde onder Art. 381 moet worden gelezen: In het tweede lid behoor) na „kind" Ie worden ingevoegd: zouden. Het gestelde onder Art. 419, sub 5°., moet worden gelezen: „aa'!•."• kelijke" moet worden vervangen door: aanmerkelijk. Ilct gesnelde onder Art. 460 moet worden gelezen: Tn plaats van „vervalt" zou moeten worden gelezen: verjaart, (vgl. art. 472 van hel geldende B.W. en art. 448. lid 1, van hei Gewijzigd en van het Nader Gewijzigd Ontwerp). In hel gestelde onder Art. 461c moet het cijfer XIV worden vervangen door heab cijfer XIII. In het gestelde onder Art. 961 liv. moet de letter e worden vervangen door de letter o. Eindelijk moet hetgeen betrekking heeft op Art. 1722 worden geplaatst na hetgeen betrekking heeft op Art. 506. 25. 5. Amendementen van mejuffrouw Tendeloo c.s. Ingezonden 29 April 1947. Ondergeteekenden hebben de eer de navolgende amendementen voor te stellen: In Artikel X wordt het tweede lid van het voorgestelde artikel 356 gelezen: Zij oefenen deze macht gezamenlijk uit. Bij verschil van inzicht is de wil des vaders beslissend, behoudens beroep van de meest gereede partij op den kinderrechter in die gevallen, welke van overwegende beteekenis zijn voor de opvoeding van het kind. II. In Artikel X worden in liet voorgestelde artikel 374c 4°. en 5°. onderscheidenlijk genummerd 5°. en 6°. Ingevoegd wordt een nieuw 4°., luidende: 4°. het in ernstige mate wederstreven van een ingevolge artikel 356, tweede lid, gegeven beslissing des kinderrechters;. III. In Artikel XXI wordt na artikel 934 ingevoegd: § 2. Verschil van inzicht tusschen de ouders over de opvoeding van het kind. Artikel 935. Tegen de ingevolge artikel 356, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek gegeven beschikking kan de ouder, zonder wiens voorafgaand verhoor dezelve gegeven is, in verzet komen. Hooger beroep tegen deze beschikking staat open: a. voor hem, wiens verzoek is afgewezen; f), voor den ouder, ondanks wiens tegenspraak het verzoek is toegewezen. De paragrafen 2 tot en met 8 worden onderscheidenlijk genummerd 3 tot en met 9. De artikelen 935 tot en met 968 worden onderscheidenlijk genummerd 936 tot en met 969. TENDELOO. WTTEWAAL VAX STOETWEGEN. VAX DEX MUIJZENBERG—WILLEMSE. DONKER. VORRINK. VAX DER GOES VAX NATERS. BEERNINK. STOKVIS. HOOGCARSPEL. SCHMAL.